ECLI:NL:RBZWB:2025:188
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag BPM en schadevergoeding door de rechtbank
Op 15 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 23/3242, waarin belanghebbende beroep aantekende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had een naheffingsaanslag BPM opgelegd van € 8.089, welke deels gegrond was verklaard met een vermindering van € 2 en een kostenvergoeding van twee punten. De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2024 behandeld, waarbij mr. M.U. Sahin namens belanghebbende en mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] namens de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank heeft beoordeeld of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en of de kostenvergoeding voor de bezwaarfase adequaat was. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was, maar dat de kostenvergoeding te laag was. Tevens werd vastgesteld dat belanghebbende recht had op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn met 5 maanden was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 500, verdeeld over de inspecteur en de Staat. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de kostenvergoeding en stelde deze vast op € 2.201, inclusief het griffierecht van € 184.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de belanghebbende als de inspecteur in het proces en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van schade en kosten in belastingzaken. De rechtbank heeft de inspecteur en de Staat veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten aan belanghebbende.