In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.855. Na bezwaar werd deze aanslag verminderd tot € 59.255, maar de verzuimboete van € 385 bleef gehandhaafd. De rechtbank behandelt de vraag of de aanslag terecht is vastgesteld en of er sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat de belanghebbende geen aangifte heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat de belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt van het gebruikelijk loon en dat de verzuimboete terecht is opgelegd. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag, de verzuimboete en de belastingrentebeschikking in stand blijven.