ECLI:NL:RBZWB:2025:1824

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
BRE 24/3253
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkering en verzwaring van de bewijslast bij aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.855. Na bezwaar werd deze aanslag verminderd tot € 59.255, maar de verzuimboete van € 385 bleef gehandhaafd. De rechtbank behandelt de vraag of de aanslag terecht is vastgesteld en of er sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat de belanghebbende geen aangifte heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat de belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt van het gebruikelijk loon en dat de verzuimboete terecht is opgelegd. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag, de verzuimboete en de belastingrentebeschikking in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/3253

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 februari 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.855. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 1.190 belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 385 opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende deels gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.255 en de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd tot € 1.168. De verzuimboete is gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
1.4.
Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand ter zitting verschenen. De griffier heeft op 3 december 2024 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 3 december 2024 heeft ontvangen. [1] De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.
1.5.
De rechtbank hecht er waarde aan dat belanghebbende kennis neemt van hetgeen ter zitting is besproken. Het van de verhandeling ter zitting opgemaakte proces-verbaal is daarom tegelijk met deze uitspraak aan partijen toegezonden.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag, zoals die luidt na de uitspraak op bezwaar, terecht en niet te hoog is vastgesteld. Daarbij komt ook de vraag aan de orde of sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de verzuimboete en de belastingrentebeschikking terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd respectievelijk gegeven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De aanslag is niet te hoog vastgesteld omdat de inspecteur terecht heeft geconcludeerd dat de gebruikelijk loonregeling van toepassing is. De aanslag is gebaseerd op een redelijke schatting van het gebruikelijk loon. Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook de verzuimboete en de belastingrentebeschikking terecht en tot de juiste bedragen opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is vanaf 5 februari 2019 enig aandeelhouder en bestuurder van [B.V. 1] . ( [B.V. 1] .). Er zijn geen andere werknemers in dienst.
3.1.
Belanghebbende is daarnaast vanaf 26 juni 2020 enig aandeelhouder en bestuurder en enig werknemer van [B.V. 2] ( [B.V. 2] ). Vanaf de oprichtingsdatum houdt [B.V. 2] 24% van de aandelen in de eveneens op 26 juni 2020 opgerichte vennootschap [B.V. 3] [B.V. 2] is (gezamenlijk bevoegd) bestuurder van [B.V. 3] Bij [B.V. 3] zijn geen werknemers geregistreerd.
3.2.
Belanghebbende heeft in 2020 een bedrag van € 600 aan loon ontvangen van [B.V. 1] . Er is door [B.V. 2] en [B.V. 3] geen loon uitbetaald of loonheffing ingehouden.
3.3.
Belanghebbende is op 27 februari 2021 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2020. De inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 2 juni 2022 aan belanghebbende een herinnering tot het doen van aangifte IB/PVV 2020 gestuurd. Op 8 juli 2022 heeft de inspecteur een aanmaning tot het doen van aangifte verzonden met als uiterste inleverdatum 22 juli 2022.
3.4.
Met dagtekening 29 maart 2023 heeft de inspecteur ambtshalve de aanslag IB/PVV en de boete- en belastingrentebeschikking aan belanghebbende opgelegd. De aanslag is gebaseerd op de volgende elementen:
Loon [B.V. 1] .
€ 600
Gebruikelijk loon (fictief)
€ 46.000
Uitkering gemeente Tilburg
€ 13.255
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 59.855
3.5.
Belanghebbende heeft op 9 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen de aanslag en vervolgens op 9 juni 2023 een aangiftebiljet IB/PVV voor het jaar 2020 ingediend. Het aangiftebiljet is door de inspecteur aangemerkt als motivering van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2020 en de boete- en belastingrentebeschikking. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 13.855 en bestaat uit loon uit [B.V. 1] . ter grootte van € 600 en een uitkering van de gemeente Tilburg van € 13.255.
3.6.
De inspecteur heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar van 2 februari 2024 dienovereenkomstig verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.255.

Motivering

Is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast?
4. De inspecteur stelt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
Indien de vereiste aangifte niet is gedaan wordt het beroep ongegrond verklaard tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). [2]
4.1.
De vereiste aangifte is onder meer niet gedaan als de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, de daarbij gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken en ook geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid [3] om aangifte te doen binnen een door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn. [4]
4.2.
Vast staat dat belanghebbende niet tijdig – dat wil zeggen niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn – aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 heeft gedaan, terwijl hij daartoe wel op de juiste wijze is uitgenodigd en aangemaand. Dat betekent dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Er is daarom sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast.
4.3.
Omdat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast moet de rechtbank beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de aanslag, zoals deze luidt na de uitspraak op de bezwaar, onjuist is. [5]
Is sprake van een redelijke schatting?
4.4.
De inspecteur heeft voor het vaststellen van de aanslag aansluiting gezocht bij de gebruikelijkloonregeling van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het geschatte belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 46.000, bestaande uit het in 2020 genoten loon van € 600 en een gebruikelijk loon van € 45.400. Vast staat dat belanghebbende in de onderhavige jaren directeur-grootaandeelhouder was van [B.V. 1] ., [B.V. 2] en (middellijk) van [B.V. 3] Verder staat vast dat belanghebbende in ieder geval werkzaamheden heeft verricht voor [B.V. 1] ., gelet op het door deze vennootschap uitbetaalde loon en de omstandigheid dat de vennootschap actief is in het economische verkeer, met belanghebbende als enig bestuurder. Belanghebbende heeft ook aangegeven dat hij werkzaamheden heeft verricht, zij het beperkt, voor [B.V. 3] Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de schatting van de inspecteur, bestaande uit het eenmaal in aanmerking nemen van het normbedrag van de gebruikelijkloonregeling niet onredelijk of willekeurig is geweest.
Heeft belanghebbende aan zijn verzwaarde bewijslast voldaan?
4.5.
Het is aan belanghebbende om te doen blijken dat en in hoeverre de schatting van de inspecteur onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende daar niet in geslaagd. Anders dan belanghebbende stelt is niet het werkelijk genoten loon maar het voor de werkzaamheden gebruikelijke loon bepalend voor de hoogte van het belastbaar inkomen. Belanghebbende heeft geen bewijs geleverd waaruit zou blijken dat een lager loon dan € 46.000 gebruikelijk zou zijn voor de werkzaamheden die hij heeft verricht. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat het gebruikelijk loon lager zou moeten omdat sprake is van een structurele verliessituatie in één of meer vennootschappen binnen het concern blijkt dat naar het oordeel van de rechtbank niet uit het dossier.
Is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
4.6.
Aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, kan een verzuimboete worden opgelegd. [6] Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijk maximum van € 5.514, ofwel € 385. [7]
4.7.
Vast staat dat belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan. De verzuimboete is als uitgangspunt dus terecht aan belanghebbende opgelegd. Opzet of schuld is niet vereist voor het opleggen van een verzuimboete. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld (avas). Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat sprake is van avas. De boete is dus terecht opgelegd.
4.8.
Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. De inspecteur heeft de verzuimboete vastgesteld op € 385. Belanghebbende heeft geen bijzondere omstandigheden aangedragen die aanleiding geven voor een matiging van de boete. De rechtbank acht de boete dan ook passend en geboden.
Undue delay
4.9.
De rechtbank constateert dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie met (afgerond) een maand. Daarbij neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat 29 maart 2025 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat de boete op dat moment is opgelegd, en zij uitspraak doet op 31 maart 2025. Omdat de boete minder dan € 1.000 bedraagt is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM, de verdragsschending voldoende gecompenseerd. [8]
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikking?
4.10.
Het beroep worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB/PVV, zoals die luidt na de uitspraak op bezwaar, in stand blijft. Dat geldt ook voor de verzuimboete en de belastingrentebeschikking. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 31 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl.Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Artikel 9, derde lid, van de AWR.
4.Zie Hoge Raad 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:675.
5.Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
6.Artikel 67a van de AWR.
7.Paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
8.Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:175.