ECLI:NL:RBZWB:2025:1614

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
23/11216
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling inzageverzoek op grond van de AVG door de rechtbank

Op 20 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een inzageverzoek van eiseres op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Eiseres had verzocht om inzage in haar dossier dat door de Raad voor de Kinderbescherming was aangelegd. De minister voor Rechtsbescherming had op 9 juni 2023 een besluit genomen waarin het verzoek gedeeltelijk werd toegewezen, maar dit werd later door de minister gehandhaafd na bezwaar van eiseres. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 3 oktober 2024 behandeld, waarbij eiseres en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op goede gronden het inzageverzoek gedeeltelijk heeft afgewezen, met name ter bescherming van de persoonsgegevens van medewerkers van betrokken ketenpartners zoals het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming en het Leger des Heils. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister niet verplicht was om documenten te verstrekken die niet meer beschikbaar waren en dat de weggelakte delen in de documenten geen persoonsgegevens van eiseres betroffen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen inbreuk op de verwerkingsplicht was vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11216

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. M.E. Schermerhorn),
en

De minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Danopoulos).
Als derde partij nemen aan de zaak deel:
Landelijk Expertiseteam Jeugdbeschermingen
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
(gemachtigde: mr. M. Stroes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister op haar inzageverzoek op grond van de Algemene Verordening gegevensbescherming (AVG).
1.1.
De minister heeft met het besluit van 9 juni 2023 op het verzoek van eiseres tot inzage in haar dossier beslist en heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen. Met het bestreden besluit van 13 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres heeft de minister zijn besluit gehandhaafd en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van de minister. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
1.4.
Op 7 november 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat de minister binnen vier weken een ongelakte versie aan haar dient te verstrekken van de e-mails van 20 januari 2021, 24 december 2020, 7 januari 2021 en 11 februari 2021. De rechtbank heeft bepaald dat de beperkte kennisneming van deze stukken als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gerechtvaardigd is.
1.5.
Op 4 december 2024 heeft de rechtbank de betreffende e-mails van de minister ontvangen, met uitzondering van de e-mail van 20 januari 2021.
1.6.
Op 27 februari 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Naar eiseres is een raadsonderzoek ingesteld. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) legt een dossier aan van ieder kind naar wie een onderzoek wordt ingesteld. Bij het onderzoek naar eiseres waren het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming (LET JB) en het Leger des Heils Jeugdbescherming (LJ&R) betrokken.
3. Per e-mail van 6 maart 2023 heeft eiseres de Raad verzocht om haar een kopie toe te zenden van het complete schriftelijke en digitale dossier met alle gegevens die de Raad van haar heeft verwerkt en alle eventuele overige opgeslagen gegevens.
4. De Raad heeft LET JB en LJ&R per brief van 12 april 2023 geïnformeerd over hun voornemen om aan het verzoek van eiseres te voldoen.
5. Bij brief van 13 april 2023 heeft LJ&R, mede namens LET JB, verzocht om bij het geven van inzage in de cliëntendossiers van de kinderen van de Orde der Transformanten en/of het verstrekken van kopieën van deze dossiers, rekening te houden met de veiligheidsaspecten die naar het oordeel van LJ&R en LET JB aan deze zaak verbonden zijn. Zij verzoeken de Raad het cliëntdossier van eiseres, voordat hierin inzage wordt gegeven, te schonen van alle (persoons-)gegevens die de persoonlijke levenssfeer en/of de rechten en vrijheden van medewerkers van LJ&R, LET JB en door hen ingeschakelde partijen in gevaar zou kunnen brengen. Hieronder worden ook alle gegevens verstaan die tot personen herleidbaar zijn.
6. In het besluit van 9 juni 2023 (primaire besluit) heeft de minister het verzoek van eiseres opgevat als een verzoek op grond van de AVG om inzage in haar persoonsgegevens die de Raad verwerkt en heeft de minister het verzoek gedeeltelijk ingewilligd.
Ter bescherming van medewerkers van LJ&R en LET JB heeft de minister besloten geen inzage/afgifte te verlenen ten aanzien van hun (persoons-) gegevens en gegevens die tot hen herleidbaar zijn. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor zover het correspondentie betreft tussen LJ&R/LET JB en eiseres (en/of haar ouders), dan wel met de gemachtigde of vertrouwenspersoon. Ten aanzien van politie, Openbaar Ministerie en Veilig Thuis/Gemeente heeft de minister besloten eiseres geen inzage/afgifte te verlenen in hun (persoons-)gegevens en gegevens die tot hen herleidbaar zijn.
Voor het overige zullen alle documenten, inclusief een uitdraai van de contactenlijst, ter inzage en afgifte worden gegeven.
7. Op 5 juli 2023 heeft de minister het digitale dossier per beveiligde e-mail aan eiseres toegezonden.
8. Eiseres heeft bezwaar gemaakt.
9. Op 26 juli 2023 hebben LJ&R en LET JB een schriftelijke zienswijze gegeven met betrekking tot het bezwaarschrift van eiseres.
10. Op 28 augustus 2023 is eiseres gehoord door de hoorcommissie.
10. LJ&R en LET JB hebben als belanghebbenden een schriftelijke toelichting gegeven op hun zienswijze. Op 30 augustus 2023 zijn vertegenwoordigers van LJ&R en LET JB gehoord door de hoorcommissie. Daarna hebben zij nog een nadere schriftelijke beantwoording toegestuurd.
12. Op 1 september 2023 heeft eiseres – zoals afgesproken tijdens de hoorzitting – na te zenden informatie over ontbrekende zaken aan de Raad toegestuurd.
13. Op 3 oktober 2023 zijn vier vertegenwoordigers van de Raad gehoord door de hoorcommissie.
14. In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daartoe heeft de minister overwogen dat ter bescherming van medewerkers van LET JB en LJ&R geen inzage/afgifte verleend dient te worden in hun persoonsgegevens en gegevens die tot die personen te herleiden zijn in de betreffende documenten die deel uitmaken van het dossier van de Raad. Hiermee volgt de minister het verzoek van de ketenpartners om deze gegevens te beschermen en niet kenbaar te maken aan eiseres. LET JB en LJ&R hebben volgens de minister voldoende kenbaar gemaakt waar hun zorg ten aanzien van veiligheidsrisico’s op is gebaseerd.
In het bestreden besluit heeft de minister ook bepaald dat eiseres alsnog zal ontvangen:
  • uittreksel politierapport NL-def, d.d. 26-10-2020, dat abusievelijk niet aan eiseres blijkt te zijn verstrekt;
  • een nadere toelichting over de weggelakte instanties, zoals vermeld bij bezwaargrond 1. Concreet houdt dit in dat de Raad de verzendende en ontvangende organisatie(s) inzichtelijk maakt.

Beoordeling door de rechtbank

15. De rechtbank beoordeelt of de minister het inzageverzoek van eiseres op grond van de AVG op goede gronden gedeeltelijk heeft afgewezen en zij beslist op het schadevergoedingsverzoek van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
16. De rechtbank is van oordeel dat de minister het inzageverzoek van eiseres op goede gronden gedeeltelijk heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
16.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
17. Eiseres stelt – samengevat – dat de minister ten onrechte geen volledige inzage heeft gegeven in de persoonsgegevens van eiseres die door de Raad verwerkt zijn. Eiseres heeft daarbij een verzoek om schadevergoeding gedaan.
Wat ligt aan de rechtbank voor?
18. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres met haar e-mail van 6 maart 2023 in ieder geval een verzoek als bedoeld in artikel 15 van de AVG heeft gedaan. De minister heeft aangegeven met het besluit van 9 juni 2023 op dat onderdeel van het verzoek van eiseres te hebben besloten.
19. De rechtbank stelt vast dat uit artikel 15, eerste lid van de AVG (“Recht van inzage van de betrokkene”) in het voorliggende geval volgt dat de minister eiseres uitsluitsel moet geven of de Raad persoonsgegevens van eiseres heeft verwerkt en als dat het geval is, inzage te geven in die verwerkte persoonsgegevens. Het doel van dit artikel is dat degene wiens persoonsgegevens zijn verwerkt deze persoonsgegevens kan controleren op juistheid en rechtmatige verwerking ervan.
Ontbreken van e-mails
20. Eiseres stelt ten eerste dat de inzage onvolledig is omdat in drie e-mails tot op heden geen inzage is verstrekt, namelijk de e-mails van 14 januari 2021, 20 januari 2021 en 17 mei 2021.
21. De minister stelt dat de e-mails van 14 januari 2021, 20 januari 2021 en 17 mei 2021 niet in het (digitale) dossier zijn aangetroffen en ook niet elders zijn bewaard. Deze e-mails kunnen daarom volgens de minister niet worden verstrekt.
E-mail 14 januari 2021
22. Het contactmoment van 14 januari 2021 betreft volgens de minister een telefonisch contact tussen de Raad en het LET JB/LJ&R. Er bestaat dus geen e-mail van die datum, aldus de minister.
23. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] moet degene die stelt dat er meer persoonsgegevens moeten zijn, nadat het bestuursorgaan onderzoek naar die persoonsgegevens heeft gedaan en niet ongeloofwaardig heeft medegedeeld dat er niet meer persoonsgegevens zijn, aannemelijk maken dat er wel meer persoonsgegevens moeten zijn.
24. De rechtbank is van oordeel dat eiseres daarin niet is geslaagd. Op het contactformulier wordt de wijze van contact geduid als “MDO overig”. Uit de toelichting daaronder volgt dat sprake was van een mdo over een mail van LET JB. Daaruit blijkt dus niet van het bestaan van een mail van 14 januari 2021. Eiseres heeft aangevoerd dat er in de zienswijze van LET JB/LJ&R van 26 juli 2023 wordt gerefereerd aan de e-mail van 14 januari 2021. Gelet op het verweer van de minister heeft eiseres daarmee naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er ook daadwerkelijk een e-mail van 14 januari 2021 bestaat, anders dan de e-mail van 14 januari 2021 die al bij de beslissing op bezwaar is gevoegd.
E-mail 20 januari 2021
25. De minister stelt dat de e-mail van 20 januari 2021 een interne e-mail is en om die reden wordt gezien als een werkaantekening. Werkaantekeningen worden volgens de minister opgemaakt als hoogstpersoonlijke meningen, dienen als geheugensteunen voor de eigen gedachtevorming van de raadsmedewerkers en maken geen deel uit van het raadsdossier. Om die reden is dit document volgens de minister bij het afronden van het onderzoek uit het dossier verwijderd.
26. De rechtbank overweegt dat het antwoord op de vraag of er inzagerecht bestaat op werkaantekeningen in het midden kan worden gelaten, nu de minister zich op het standpunt stelt dat hij niet langer beschikt over de e-mail van 20 januari 2021. Eiseres dient volgens voormelde rechtspraak van de ABRvS eerst aannemelijk te maken dat de e-mail van
20 januari 2021 er nog wel is. Daarin is zij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd.
E-mail 17 mei 2021
27. De minister stelt dat de e-mail van 17 mei 2021 destijds niet is opgeslagen in het KBPS (Kinderbescherming Bedrijfsprocessensysteem) en om die reden niet is verstrekt. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat dit niet relevant is, nu eiseres heeft verzocht om inzage in alle gegevens die de Raad van haar heeft verwerkt. Ter zitting heeft de minister echter gesteld dat ook buiten dit systeem naar de e-mail van 17 mei 2021 is gezocht, maar dat deze niet is aangetroffen. Gelet hierop heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze e-mail er wel nog is.
28. De minister is daarbij, anders dan eiseres heeft aangevoerd, naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om op grond van artikel 15 van de AVG e-mails of andere documenten die niet (meer) beschikbaar zijn bij de ketenpartners op te vragen of te proberen om deze langs technische weg terug te halen.
Ontbreken van notulen
29. Eiseres stelt ten tweede dat de inzage onvolledig is omdat notulen/vastleggingen van overleg met ketenpartners in 2020/2021, ‘intercollegiaal overleg’, ‘(keten)overleggen’ en communicatie over (verzoeken tot) verwijdering van notulen ontbreken.
30. Volgens eiseres is het aannemelijk dat deze documenten haar persoonsgegevens bevatten, al dan niet in de vorm van feitelijke en/of waarderende gegevens. Het is daarbij volgens eiseres niet ondenkbaar dat deze documenten verwijzingen naar haar bevatten, haar geloof, haar leefomgeving en/of ander direct of indirect identificerende gegevens die onder het begrip persoonsgegeven zijn te scharen. Eiseres wijst daarbij op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 20 december 2017 [2] , waarin is overwogen dat het begrip persoonsgegeven zich potentieel uitstrekt tot elke soort informatie, zowel objectieve als subjectieve, die de betrokkene betreft, en dat daarvan sprake is als de informatie wegens haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een natuurlijk persoon.
31. Volgens de minister zijn er geen afzonderlijke documenten met als titel ‘notulen’ opgemaakt van het overleg dat de Raad met ketenpartners heeft gevoerd over het verwijderen van documenten uit het dossier.
De notulen die één van de ketenpartners heeft opgemaakt na diverse overleggen met de Raad tijdens het raadsonderzoek zijn door deze ketenpartner aan de Raad verstrekt per e-mail. Deze notulen zijn (deels weggelakt) reeds aan eiseres verstrekt in de e-mails van 24 december 2020, 7 januari 2021, 21 januari 2021, 2 februari 2021, 11 februari 2021, 12 februari 2021 en 13 februari 2021.
32. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat er notulen ontbreken, althans dat niet alles ter inzage is gegeven via de verslaglegging in voormelde e-mails. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij de e-mail van 13 februari 2021 niet in het dossier heeft aangetroffen, maar dat eiseres ook niet heeft gesteld dat deze e-mail volgens haar ontbreekt.
Onthouden van gegevens door weglakken
33. Eiseres heeft ten derde gesteld dat er geen noodzaak bestaat voor het weglakken van vermeend herleidbare passages in de e-mails van 24 december 2020, 7 januari 2020, 21 januari 2021, 2 februari 2021, 11 februari 2021 en 12 februari 2021, zodat dit in strijd is met de AVG en/of ondeugdelijk en onzorgvuldig is gemotiveerd. Eiseres betwist daartoe dat sprake is van veiligheidsrisico’s.
34. De minister stelt zich op het standpunt dat hij niet voorbij kan gaan aan de veiligheidsrisico’s die in de keten worden gezien ten aanzien van medewerkers van de ketenpartners. Hij neemt de zorgen van de ketenpartners op dit vlak serieus. Daarbij wijst de minister op een uitspraak van het HvJ EU [3] en de uitspraak van deze rechtbank van 14 december 2023 [4] waaruit volgt dat eiseres niet zonder meer recht heeft op inzage in persoonsgegevens van betrokken professionals. De identiteit van medewerkers hoeft niet bekend te worden gemaakt, tenzij het voor de betrokkene onontbeerlijk is om zijn of haar rechten onder de AVG te kunnen uitoefenen. Bij die belangenafwegingen dienen de rechten en vrijheden van medewerkers te worden meegewogen op grond van artikel 15 lid 4 van de AVG.
35. Zoals in de heropeningsbeslissing al is overwogen, heeft de rechtbank ter zitting met partijen vastgesteld dat de weggelakte delen in de e-mails van 21 januari 2021, 2 februari 2021 en 12 februari 2021 overduidelijk enkel een naam van een medewerker van LET JB of LJ&R bevatten. Nu niet in geschil is dat het inzagerecht van eiseres is beperkt tot haar eigen persoonsgegevens, kan zij geen aanspraak maken op deze persoonsgegevens van anderen.
36. In de heropeningsbeslissing heeft de rechtbank de minister gelast een ongelakte versie over te leggen van de notulen/e-mails waarin hele tekstpassages zijn weggelakt, namelijk de e-mails van 24 december 2020, 7 januari 2021 en 11 februari 2021. De rechtbank heeft beoordeeld of deze notulen/e-mails persoonsgegevens bevatten die eiseres betreffen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval.
37. Nu de minister op grond van artikel 15 van de AVG enkel inzage hoeft te geven in de persoonsgegevens van eiseres die zijn verwerkt door de minister, concludeert de rechtbank dat de minister de betreffende passages mocht weglakken. Informatie in documenten die niets met de persoonsgegevens van eiseres van doen heeft, hoeft niet in de besluitvorming te worden betrokken. [5] Van een beperking van het recht op inzage is dus geen sprake.
38. Aan de vraag of een uitzondering moet worden gemaakt op het inzagerecht vanwege veiligheidsrisico’s en de rechten en vrijheden van de medewerkers van LET JB en LJ&R komt de rechtbank gelet op het voorgaande niet toe.
Volledigheid van verstrekt(e) dossier/gegevens niet controleerbaar
39. Eiseres stelt ten vierde dat niet aan de wettelijk eis is voldaan om informatie bij inzageverzoeken in een transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm te verstrekken (artikel 12, lid 1 AVG), waardoor de volledigheid van verstrekt(e) dossier/gegevens niet controleerbaar is voor haar. Eiseres verzoekt de rechtbank daarom om de minister te gelasten een inhoudsopgave te verstrekken waarin alle bestanden/documenten waarin persoonsgegevens betreffende eiseres zijn verwerkt (inclusief, maar niet uitsluitend vermeldingen in KBPS) zijn opgenomen.
40. De minister erkent dat de uitvoering van het besluit op het inzageverzoek niet helemaal goed is verlopen. Dit is volgens de minister in het bestreden besluit echter gerepareerd.
41. De rechtbank overweegt dat de AVG niet verplicht tot het verstrekken van documenten. Voor de betrokkene moet duidelijk zijn welke van zijn of haar persoonsgegevens in die documenten zijn verwerkt. De verplichting een 'kopie van de persoonsgegevens' te verstrekken op grond van artikel 15, derde lid, van de AVG, betekent dus niet dat een bestuursorgaan verplicht is een kopie te verstrekken van de documenten waarin die persoonsgegevens voorkomen. Een bestuursorgaan mag dat doen, maar het mag ook voor een andere vorm kiezen waarin de kopie van de persoonsgegevens wordt verstrekt, mits met de gekozen wijze van verstrekking maar aan het doel van artikel 15, derde lid, van de AVG wordt voldaan. [6]
42. De rechtbank is van oordeel dat de minister met het verstrekken van de contactenlijst en de uitleg in het bestreden besluit, in combinatie met het verstrekken van het gehele (deels geanonimiseerde) dossier aan haar inzageverplichting heeft voldaan. De minister is niet gehouden om ook nog een inhoudsopgave te verstrekken. Uit klantvriendelijkheid heeft de minister onverplicht het gehele dossier aan eiseres verstrekt. Dat de verstrekte informatie daardoor minder overzichtelijk wordt, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de minister niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
Immateriële schadevergoeding
43. Ten slotte heeft eiseres de rechtbank verzocht om de minister op grond van artikel 82 van de AVG te veroordelen tot betaling van een immateriële schadevergoeding. Nu gelet op het voorgaande geen sprake is van een inbreuk op een verwerkingsplicht in de zin van artikel 82 van de AVG, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toewijzen van schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

44. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de minister volledige inzage heeft gegeven in de persoonsgegevens van eiseres die door de Raad verwerkt zijn. De minister kon het verzoek van eiseres gedeeltelijk afwijzen voor zover dat betrekking heeft op documenten waar de minister niet (meer) over beschikt en voor zover dat geen betrekking heeft op persoonsgegevens van eiseres zelf. Het beroep van eiseres is dan ook ongegrond en voor het toekennen van een schadevergoeding bestaat geen aanleiding.
45. Anders dan eiseres kennelijk meent, maakt het feit dat het bezwaar van eiseres ongegrond is verklaard door de minister, terwijl er in het bestreden besluit deels tegemoet is gekomen aan haar bezwaren, niet dat het beroep reeds om die reden gegrond is. De minister is immers niet verplicht om aan een beslissing op bezwaar een dictum te verbinden.
46. Voor een proceskostenveroordeling bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om toekenning van een schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 20 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)
Artikel 4, onder 1 bepaalt dat voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder “persoonsgegevens”: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon ( “de betrokkene”); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.
Artikel 4, onder 10 bepaalt dat voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder “derde” een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan, niet zijnde de betrokkene, noch de verwerkingsverantwoordelijke, noch de verwerker, noch de personen die onder rechtstreeks gezag van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker gemachtigd zijn om de persoonsgegevens te verwerken.
Artikel 12, eerste lid, bepaalt dat de verwerkingsverantwoordelijke passende maatregelen neemt opdat de betrokkene de in de artikelen 13 en 14 bedoelde informatie en de in de artikelen 15 tot en met 22 en artikel 34 bedoelde communicatie in verband met de verwerking in een beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal ontvangt, in het bijzonder wanneer de informatie specifiek voor een kind bestemd is. De informatie wordt schriftelijk of met andere middelen, met inbegrip van, indien dit passend is, elektronische middelen, verstrekt. (…)
Artikel 15 bepaalt:
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van dit persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. de verwerkingsdoeleinden;
b. de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c. de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zij of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. indien mogelijk de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f. dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g. wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens.
h. het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
(…)
De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. […]
Het in lid 3 bedoelde recht om een kopie te verkrijgen, doet geen afbreuk aan rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 23, eerste lid, onder i bepaalt dat de reikwijdte van de verplichtingen en rechten als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 en artikel 34, alsmede in artikel 5, kan, voor zover de bepalingen van die artikelen met de rechten en verplichtingen in de artikelen 12 tot en met 20, worden beperkt door middel van Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepalingen die op de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker van toepassing zijn, op voorwaarde dat die beperking de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet laat en in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter waarborging van: de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.

Voetnoten

1.ABRvS 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1519 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2017:1519)en rechtbank Den Haag van 30 maart 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:3038 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:3038).
2.HvJ EU 20 december 2017, ECLI:EU:2017:994.
3.HvJ EU 22 juni 2023, ECLI:EU:C:2023:501 (J.M./Pankki).
4.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 14 december 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:8977.
5.ABRvS 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1331.
6.ABRvS 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:452 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2021:452) en 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1278.