ECLI:NL:RBDHA:2021:3038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1445
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek persoonsgegevens op grond van de AVG en vernietiging dossier

Op 30 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen drs. [eiser] en het college van burgemeester en wethouders van Delft. De zaak betreft een verzoek van eiser om inzage in zijn persoonsgegevens, zoals geregeld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Eiser had op 7 juli 2019 verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens die door verweerder worden verwerkt. Verweerder heeft in een primair besluit van 1 augustus 2019 een overzicht verstrekt van de verwerkte persoonsgegevens, maar geen dossier aangetroffen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van 9 januari 2020, waarin verweerder het bezwaar ongegrond verklaarde, conform het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften.

Tijdens de zitting op 16 februari 2021, die via videoverbinding plaatsvond, heeft eiser zijn twijfels geuit over de vernietiging van het dossier door verweerder. De commissie had geadviseerd dat verweerder niet meer in het bezit was van het dossier, dat was vernietigd na intrekking van de melding door Veilig Thuis Haaglanden. De rechtbank oordeelt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het dossier niet meer beschikbaar is en dat eiser niet voldoende feiten heeft aangedragen om zijn twijfels te onderbouwen. De rechtbank benadrukt dat de procedure zich beperkt tot het inzageverzoek en dat klachten over de gang van zaken bij VTH buiten beschouwing blijven.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1445

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2021 in de zaak tussen

drs. [eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigden: mr. A. van de Berg en mr. M. Dierikx).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op eisers verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens.
Bij besluit van 9 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften (de commissie) van 16 december 2019, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021 via een videoverbinding.
Eiser en de gemachtigden van verweerder hebben hieraan deelgenomen.

Overwegingen

1. Op 7 juli 2019 heeft eiser verweerder verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens die door verweerder worden verwerkt op grond van de artikelen 12 en 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
1.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder een overzicht verstrekt waarin staat welke persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt. Daarbij heeft verweerder vermeld dat geen dossier van eiser is aangetroffen.
1.2.
Naar aanleiding van eisers bezwaar heeft verweerder het advies van de commissie ingewonnen. Op 16 december 2019 heeft de commissie verweerder geadviseerd om het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren. De commissie is van oordeel dat verweerder op grond van artikel 15 van de AVG verplicht is om een volledig overzicht van alle persoonsgegevens te verstrekken in een begrijpelijke vorm. Verweerder heeft dit overzicht aan eiser verstrekt. Met dit overzicht is afdoende aan het verzoek van eiser voldaan. Het dossier van Veilig Thuis Haaglanden (VTH) is niet meer in het bezit van verweerder. Dit is door verweerder vernietigd, nadat bericht was ontvangen dat de melding door VTH was ingetrokken. Daardoor was er geen grond meer om deze gegevens nog te bewaren. Naar het oordeel van de commissie heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat het dossier niet meer in het bezit is van verweerder en dat het dus ook niet meer aan eiser ter inzage kan worden gegeven. Eiser heeft zijn twijfel aan de vernietiging van het dossier niet met feiten en omstandigheden onderbouwd. De commissie heeft verder overwogen dat eiser inmiddels een dossier heeft ontvangen van VTH. Volgens eiser is dat dossier echter onvolledig en bevat het onjuiste informatie. De commissie volgt verweerder in de stelling dat VTH, en niet verweerder, verwerkingsverantwoordelijke is en dus verantwoordelijk is voor de juistheid en volledigheid van het dossier. Verder heeft de commissie geconstateerd dat de door eiser ingediende klachten wel degelijk zijn opgenomen in het overzicht. Verweerder heeft de klachtbrieven en de besluiten terecht niet overhandigd aan eiser, omdat deze reeds in eisers bezit zijn. Tenslotte is de commissie van oordeel dat eiser voor zijn klachten over de gang van zaken terecht is doorverwezen naar de Nationale Ombudsman. Deze klachten vallen immers buiten de reikwijdte van een bezwaarschriftprocedure.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de commissie, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat hem ten onrechte geen fysiek dossier met informatie is overhandigd. Het dossier van VTH is niet vermeld in het besluit van verweerder. In dit dossier bevond zich onvolledige en onjuist gebruikte, zeer privacy gevoelige informatie. Verweerder heeft verder nagelaten te melden dat een tweetal klachtbrieven zijn toegezonden door eiser. Eiser vindt het ongeloofwaardig dat het dossier is vernietigd.
4. De rechtbank stelt voorop dat deze procedure gaat om het verzoek dat eiser heeft gedaan op grond van de AVG. De procedure is beperkt tot de besluiten die verweerder daarover heeft genomen. In beroep is alleen het bestreden besluit aan de orde. De rechtbank begrijpt eisers gronden aldus dat deze niet zozeer zijn gericht tegen het bestreden besluit, inhoudende het inzageverzoek op grond van artikel 15 van de AVG, maar voornamelijk tegen de klachtafhandeling van april 2019 en de gang van zaken bij VTH. Nu deze procedure bij de bestuursrechter niet gaat over de klachtafhandeling van april 2019 en de gang van zaken bij VTH blijft hetgeen eiser daarover in het beroepschrift en ter zitting heeft aangevoerd dan ook buiten beschouwing.
4.1.
Voor zover de gronden van eiser wel zijn gericht tegen het bestreden besluit, inhoudende het inzageverzoek op grond van artikel 15 van de AVG, overweegt de rechtbank als volgt.
4.2
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de AVG heeft een betrokkene het recht op inzage in over hem verwerkte persoonsgegevens. Verweerder stelt dat het dossier van VTH niet meer in het bezit is van verweerder, omdat dit dossier is vernietigd. Daarom kan dit dossier niet meer ter inzage worden gegeven aan eiser. Deze mededeling komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt niet meer over het dossier te beschikken. Zoals volgt uit eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1519), dient degene die stelt dat er meer persoonsgegevens moeten zijn, nadat het bestuursorgaan onderzoek naar die persoonsgegevens heeft gedaan en niet ongeloofwaardig heeft medegedeeld dat er niet meer persoonsgegevens zijn, aannemelijk te maken dat er wel meer persoonsgegevens dienen te zijn. Dat eiser niet de overtuiging heeft dat het dossier is vernietigd en dat verweerder dit moet bewijzen, is daartoe onvoldoende. Ten aanzien van de gevraagde persoonsgegevens is verweerder tot niet meer gehouden dan in het verwerkingsregister op te nemen dat zij niet meer worden verwerkt.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.