In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 5 juni 2024 beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2022 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.489. Tevens werd er € 122 belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank behandelt het beroep dat door de belanghebbende is ingediend, waarbij de gemachtigde niet aanwezig was op de zitting. De rechtbank concludeert dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze is verzonden en dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij nog in dienst was bij zijn werkgever op het moment dat de ziektewetuitkering inging. Hierdoor wordt de ziektewetuitkering niet als arbeidsinkomen aangemerkt, wat betekent dat de belanghebbende geen recht heeft op arbeidskorting. De rechtbank oordeelt ook dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien het onderscheid tussen zieken met werk en zieken zonder werk gerechtvaardigd is. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking niet worden verminderd en dat de belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.