ECLI:NL:RBZWB:2025:1526

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
BRE - 23 _ 12330 t/m 23 _ 12333
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2025, wordt de niet-ontvankelijkheid van bezwaren van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat deze niet tijdig zijn ingediend. De naheffingsaanslagen betroffen de jaren 2016 tot en met 2019, waarbij de inspecteur belastingrente en vergrijpboetes had opgelegd. Belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 15 december 2023, maar de rechtbank oordeelt dat de bezwaartermijn is overschreden. De rechtbank wijst erop dat de bekendmaking van de naheffingsaanslagen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en dat de bezwaartermijn is aangevangen op de dag na de dagtekening van de naheffingsaanslagen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, ondanks de ziekte van de voormalig gemachtigde van belanghebbende. De rechtbank vermindert wel de vergrijpboetes voor de jaren 2018 en 2019 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Tevens wordt een immateriële schadevergoeding van € 1.500 toegekend aan belanghebbende voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure over 2016. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende ongegrond af, maar compenseert de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/12330 tot en met BRE 23/12333

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. W.J.L.H. Oomen),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 15 december 2023. In die uitspraken heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 (de naheffingsaanslagen), de daarbij in rekening gebrachte belastingrente en opgelegde vergrijpboetes niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
Belanghebbende heeft tegen die beslissingen beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Gelijktijdig heeft de rechtbank ook de beroepen van belanghebbende die zijn geregistreerd onder de zaaknummers BRE 23/12316 tot en met BRE 12/12329 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , mr. [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .
1.3.
Van hetgeen ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, die met deze uitspraak aan partijen is toegezonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt allereerst of de inspecteur de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Pas als de rechtbank tot het oordeel komt dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, komt zij toe aan de vraag of de naheffingsaanslagen, de daarbij in rekening gebrachte belastingrente en opgelegde vergrijpboetes terecht en niet tot te hoge bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat de inspecteur de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De naheffingsaanslagen zijn op de juiste wijze aan belanghebbende bekend gemaakt en belanghebbende heeft geen bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslagen ingediend dat bij de inspecteur is binnengekomen binnen de wettelijke bezwaartermijn. Verder is in dit geval ook van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de naheffingsaanslagen en de daarbij opgelegde beschikkingen. Wel vermindert de rechtbank wegens de duur van de procedure ambtshalve de opgelegde vergrijpboetes voor de jaren 2018 en 2019. Tot slot heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
3.1.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt, en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende drijft een eenmanszaak genaamd ‘ [eenmanszaak] ’.
4.1.
De inspecteur heeft in het kader van een boekenonderzoek de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van belanghebbende over de tijdvakken 2016 tot en met 2019 onderzocht.
4.2.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting aan belanghebbende opgelegd:
  • i) Met dagtekening 29 december 2021 heeft de inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016. Bij de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht.
  • ii) Met dagtekening 26 november 2022 heeft de inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017. Bij de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd.
  • iii) Met dagtekening 26 november 2022 heeft de inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018. Bij de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd.
  • iv) Met dagtekening 26 november 2022 heeft de inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. Bij de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd.
4.3.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslagen toegezonden aan belanghebbende.
4.4.
De voormalig gemachtigde van belanghebbende heeft op 28 december 2021 een e-mailbericht aan de inspecteur verzonden met de volgende inhoud:
“In aansluiting op uw mail van 12 november en schrijvens d.d. 19 oktober en 14 december, wil ik als volgt op reageren; Hoe u over de jaren de omzet corrigeert aan de hand van uw rekenmethode, heb ik geen problemen mee echter door de overheid is in het jaar 2015 en 2017 een grote hoeveelheid aan voorraad in beslag genomen welke nimmer is terug gekomen. Dus kan er eenvoudig weg niet zomaar gezegd worden begin voorraad +i inkopen - eind voorraad is ingekocht product. Ik ben momenteel met de advocaat van dhr. [belanghebbende] , die hem in de procedures bijstond, de benodigde stukken (waarin de waarde van de producten is vastgelegd) te achterhalen en zal u hierover dan z.s.m. over berichten zodat er een juiste opstelling van de omzet correctie kan plaatsvinden.
Ik wil u op voorhand wel verzoeken de invordering van eventueel n.a.v. uw correcties opgelegde aanslagen op te schorten tot deze kwestie is afgehandeld.”
4.5.
Verder heeft de voormalig gemachtigde van belanghebbende op 14 februari 2022 een emailbericht aan de inspecteur verzonden, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Betreft: Aanslagen IB/ZVW 2015-2016-2017 t.b.v. [belanghebbende]
[…]
Graag zou ik van u vernemen, hoe u aan de marge van 90 % bent gekomen. Als je de marge vanaf de jaren 2013 e.v. bekijkt, kom je uit tussen de 45 en 60 %. Ik verzoek u dan ook, namens dhr. [belanghebbende] uw berekeningen aan te passen en uit te gaan van een maximale marge van 60 % en de opgelegde aanslagen aan te passen. Ten overvloede verzoek ik u ook de invordering op te schortten.”
4.6.
Op 18 oktober 2022 heeft de voormalig gemachtigde van belanghebbende de inspecteur in een emailbericht als volgt bericht:
“Onderwerp: [BSN] Uw rapport d.d. 4 oktober j.l.
[…]
Via dhr. [belanghebbende] , ben ik recentelijk ( 11 oktober j.l.) in het bezet gekomen van een afschrift van uw rapport waarin u uw bevindingen heeft vastgelegd over de jaren 2015 t.m. 2019. Op het eerste gezicht heeft u een aantal stellingen ingenomen, waarin wij niet mee kunnen gaan mede omdat ons bezwaarschrift d.d. 14 februari 2022 (per mail) 3 maart (schriftelijk) en 31 mei aan dhr. [naam] mijn inziens nooit door uw dienst in behandeling zijn genomen.
In ieder geval heeft u nooit gereageerd en/iof een uitspraak op dit bezwaarschrift gedaan.
Om het rapport serieus door te kunnen nemen, en hierop te reageren, is de door u gestelde reactie tijd wel erg minimaal. Hier komt nog bij dat ik het dossier (wegens gezondheid problemen) moet gaan overdragen aan een fiscalist welke ook de nodige tijd nodig zal hebben om zich in te lezen. Voor wat betreft de door u gestelde winstmarge, maak ik hierbij op voorhand al bezwaar tegen. Verder komt u met bewijsstukken welke ongedateerd zijn en waarvan dus niet gesteld kan worden dat deze omzetten gerealiseerd zijn en/of niet in de administratie zijn opgenomen, waarbij ook moet worden uitgegaan dat dit offertes geweest kunnen zijn. Ook spreekt u op enig moment van een omzet in 2019 ad 208.934,00 euro en voor de omzet belasting dan weer over een omzet van 517.580,00 euro.
Gezien bovenstaande en het overdragen verzoek ik u dan ook de reactie tijd te stellen op uiterlijk 1 december 2022, zodat ik e.e.a. goed kan overdragen. Zodra het kantoor die het overneemt bekend is, zal ik of dhr. [belanghebbende] u hiervan op de hoogte brengen.”
4.7.
Daarna heeft de voormalig gemachtigde een brief verzonden aan de inspecteur met dagtekening 3 maart 2022, die door de inspecteur ontvangen is op 4 maart 2022 en door hem is aangemerkt als bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over 2016 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.
4.8.
Verder heeft de inspecteur van de voormalig gemachtigde een brief met dagtekening 30 maart 2023 op 31 maart 2023 ontvangen. Die brief heeft hij aangemerkt als bezwaarschrift tegen de opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de jaren 2017 tot en met 2019, de daarbij in rekening gebrachte belastingrente en opgelegde vergrijpboetes.
4.9.
De inspecteur heeft de bezwaren met dagtekening 15 december 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaren volgens hem niet tijdig zijn ingediend.

Motivering

5. Allereerst is tussen partijen in geschil of de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslagen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Bekendmaking van de naheffingsaanslagen
5.1.
Belanghebbende voert primair aan dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat kort gezegd de naheffingsaanslagen niet aan zijn gemachtigde zijn toegezonden en daarom niet op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. De rechtbank begrijpt dat betoog zo dat belanghebbende betwist dat de bezwaartermijn voor de naheffingsaanslagen een dag na de datum van dagtekening van de naheffingsaanslagen is aangevangen. De bezwaartermijn is volgens belanghebbende pas op een later moment, namelijk toen de gemachtigde bekend werd met de naheffingsaanslagen, gestart.
5.2.
De inspecteur betwist dat de naheffingsaanslagen niet juist bekend zijn gemaakt. Volgens hem zijn de naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende toegezonden. De bezwaartermijn is daarom toen aangevangen, aldus de inspecteur.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in combinatie met artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vangt de bezwaartermijn aan de dag na de dag waarop het besluit, in dit geval de naheffingsaanslagen, op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Artikel 3:41 van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van de naheffingsaanslagen dient te geschieden door toezending of uitreiking daarvan aan belanghebbende.
5.4.
In dit geval staat tussen partijen vast dat de inspecteur de naheffingsaanslagen heeft toegezonden aan belanghebbende en belanghebbende die naheffingsaanslagen ook heeft ontvangen. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen op grond van artikel 3:41 van de Awb op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. Het betoog van belanghebbende dat de naheffingsaanslagen voor een geldige bekendmaking (ook) aan zijn gemachtigde hadden moeten worden toegezonden, slaagt daarom naar het oordeel van de rechtbank niet.
5.5.
De rechtbank komt zodoende tot het oordeel dat de bezwaartermijn is aangevangen op de dag na dagtekening van de naheffingsaanslagen [1] . Dat betekent voor de naheffingsaanslag over 2016 dat de bezwaartermijn op 30 december 2021 is aangevangen, en voor de naheffingsaanslagen over 2017, 2018 en 2019 de bezwaartermijn op 27 november 2022 is begonnen.
Tijdig ingediend bezwaarschrift?
5.6.
Belanghebbende voert voor dat geval aan dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. Hij wijst daartoe op de door de voormalig gemachtigde verzonden e-mailberichten aan de inspecteur van 28 december 2021 (zie 4.4), 14 februari 2022 (zie 4.5) en 18 oktober 2022 (zie 4.6). Belanghebbende stelt in die berichten bezwaar te hebben gemaakt tegen alle correcties die uit het boekenonderzoek volgden. Omdat die correcties onder meer hebben geleid tot de opgelegde naheffingsaanslagen, moeten die berichten ook als bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslagen worden aangemerkt, aldus belanghebbende.
5.7.
De rechtbank stelt voorop dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien deze binnen de wettelijke termijn van zes weken na dagtekening van de betreffende naheffingsaanslag door de inspecteur is ontvangen [2] . Deze termijn is dwingend. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is [3] .
5.8.
De rechtbank overweegt allereerst dat het enkele feit dat belanghebbende op enig moment stelt het niet eens te zijn met in het boekenonderzoek aangekondigde correcties, er niet toe leidt dat een dergelijk bericht zonder meer kan worden aangemerkt als bezwaarschrift tegen alle aanslagen die uit een dergelijk boekenonderzoek zouden kunnen voortkomen in de toekomst. Op grond van artikel 6:5 van de Awb dient een bezwaarschrift namelijk te voldoen aan een aantal specifieke eisen, waaronder ook een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Het in het algemene zin tijdens of kort na het boekenonderzoek stellen het niet eens te zijn met de aangekondigde correcties, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende specifiek om te kwalificeren als bezwaarschrift tegen nadien volgende specifieke aanslagen.
5.9.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de door belanghebbende genoemde e-mailberichten, gelet op de specifieke inhoud van die berichten en datum van verzending, ook niet kwalificeren als tijdig ingediende bezwaarschriften tegen de opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting. Het bericht van 28 december 2021 heeft belanghebbende aan de inspecteur verzonden voordat de naheffingsaanslagen waren opgelegd. Belanghebbende kon op dat moment redelijkerwijs nog niet menen dat de naheffingsaanslagen reeds waren opgelegd. Bovendien is dat bericht gelet op de inhoud te algemeen om als (prematuur) bezwaarschrift aangemerkt te kunnen worden.
Het e-mailbericht van 14 februari 2022 is ingediend nadat de bezwaartermijn tegen de naheffingsaanslag over 2016 is verstreken en ruim voordat de naheffingsaanslagen over 2017 tot en met 2019 zijn opgelegd. Ook dat bericht bevat onvoldoende concrete aanknopingspunten om als prematuur, dan wel te laat ingediend bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting te kunnen gelden.
Tot slot is ook het bericht van 18 oktober 2022 niet aan te merken als een tijdig ingediend bezwaarschrift. Als bezwaar tegen de naheffingsaanslag over 2016 is dat bericht onverschoonbaar te laat, en voor de naheffingsaanslagen over 2017 tot en met 2019 prematuur. Bovendien is ook dit bericht naar het oordeel van de rechtbank te algemeen geformuleerd om als bezwaarschrift aangemerkt te kunnen worden tegen op te leggen dan wel opgelegde naheffingsaanslagen. De inspecteur heeft daarom terecht de voornoemde berichten niet aangemerkt als bezwaar tegen (een of meerdere) naheffingsaanslagen.
5.10.
Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat als bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslagen moet worden aangemerkt de brieven van belanghebbende van 3 maart 2022 en 30 maart 2023 (zie 4.7 en 4.8). Die bezwaarschriften zijn niet binnen zes weken na dagtekening van de naheffingsaanslagen door de inspecteur ontvangen. Dat betekent dat in beginsel niet tijdig bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslagen.
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
5.11.
Uitgaande van een ingediend bezwaar op 4 maart 2022 respectievelijk 31 maart 2023, voert belanghebbende aan dat er omstandigheden aanwezig zijn die er toe leiden dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. Daartoe wijst hij op de ziekte van zijn voormalig gemachtigde, waarvan de inspecteur op de hoogte was, en het feit dat de inspecteur onzorgvuldig handelde. Dat onzorgvuldig handelen bestaat volgens belanghebbende uit het enerzijds opleggen van een grote hoeveelheid aanslagen verspreid over circa anderhalf jaar, waardoor de gemachtigde van belanghebbende het overzicht kwijtraakte en anderzijds het feit dat de mogelijkheid om tot een compromis te komen nog openstond, hetgeen bij de gemachtigde ook tot verwarring leidde.
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de bezwaartermijn in dit geval niet verschoonbaar is. Dat de gemachtigde van belanghebbende kennelijk ziek was, is geen omstandigheid die ziet op belanghebbende zelf en kan daarom in beginsel niet tot gevolg hebben dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Ook in de andere door belanghebbende aangedragen argumenten, die zien op het niet tijdig handelen van zijn gemachtigde, ziet de rechtbank geen aanleiding om een uitzondering op dit uitgangspunt te maken. [4] Het handelen van de inspecteur leidt er in dit geval ook niet toe dat de bezwaartermijn verschoonbaar is.
Conclusie naheffingsaanslagen en belastingrente
5.13.
De rechtbank komt zodoende tot de conclusie dat de inspecteur de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de naheffingsaanslagen en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.
De vergrijpboetes
5.14.
Aan belanghebbende zijn bij de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in 2017, 2018 en 2019 ook vergrijpboetes opgelegd. Die vergrijpboetes zijn aangekondigd in het concept van het controlerapport, dat de inspecteur aan belanghebbende heeft toegezonden op 4 oktober 2022. Na uitspraken op bezwaar bedragen de vergrijpboetes € 402 (2017), € 3.326 (2018) en € 27.543 (2019).
5.15.
Net als bij de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vergrijpboetes. De bezwaren van belanghebbende zijn namelijk voor zover deze zien op de vergrijpboetes om dezelfde redenen terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.16.
Wel constateert de rechtbank dat de redelijke termijn van de procedure in eerste feitelijke instantie is overschreden. De rechtbank stelt vast dat 4 oktober 2022 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn omdat op dat moment de vergrijpboetes zijn aangekondigd. De rechtbank doet uitspraak op 17 maart 2025. De redelijke termijn is daarom met ruim vijf maanden overschreden. De vergrijpboetes opgelegd bij de naheffingsaanslagen over 2018 en 2019 worden daarom gematigd met 5 procent tot € 3.159 (2018) en € 26.165 (2019). [5] De vergrijpboete opgelegd bij de naheffingsaanslag over 2017 wordt niet verminderd wegens overschrijding van de behandeltermijn, omdat die vergrijpboete minder dan € 1.000 bedraagt [6] .
Immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
5.17.
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift van 22 december 2023 gevraagd om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst dat verzoek toe, maar uitsluitend ten aanzien van de naheffingsaanslag over de tijdvakken gelegen in 2016. Gelet op de datum waarop het bezwaarschrift door de inspecteur is ontvangen (4 maart 2022), is de redelijke termijn voor die procedure namelijk met afgerond anderhalf jaar overschreden. Belanghebbende heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 1.500, die geheel aan de bezwaarfase is toe te rekenen en dus voor rekening van de inspecteur komt. Ten aanzien van de naheffingsaanslagen opgelegd over de jaren 2017 tot en met 2019, is het bezwaarschrift binnengekomen op 31 maart 2023. Dat betekent dat voor die procedures de redelijke termijn nog niet is overschreden. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding voor die jaren daarom af.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond omdat de inspecteur de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en daarbij opgelegde beschikkingen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen en in rekening gebrachte belastingrente niet worden verminderd. Wel vermindert de rechtbank ambtshalve de vergrijpboetes die zijn opgelegd bij de naheffingsaanslagen over de tijdvakken gelegen in 2018 en 2019 in verband met de lange duur van de procedure. Tot slot heeft belanghebbende ook recht op een immateriële schadevergoeding wegens de duur van de procedure voor het jaar 2016. Om die reden moet de inspecteur aan belanghebbende het griffierecht vergoeden, en heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding voor het indienen van het verzoek om een immateriële schadevergoeding. De rechtbank stelt die proceskostenvergoeding vast op € 226,75. [7]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • vermindert de bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2018 opgelegde vergrijpboete tot € 3.159;
  • vermindert de bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2019 opgelegde vergrijpboete tot € 26.165;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.500;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 226,75 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 17 maart 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [8]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3:41 van de Awb.
2.Artikel 6:7 van de Awb in combinatie met artikel 6:8 en 6:9 van de Awb.
3.Artikel 6:11 van de Awb.
4.Vgl. College van Beroep voor het bedrijfsleven, 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.
5.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.
6.Omdat de vergrijpboete minder beloopt dan € 1.000 is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM, de verdragsschending voldoende gecompenseerd, vergelijk Hoge Raad van 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:175.
7.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: 1 punt voor het indienen van het verzoek tot schadevergoeding, met een waarde van € 907 per punt en wegingsfactor 0,25.
8.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.