ECLI:NL:RBZWB:2025:1242

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
BRE 24/4278 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Participatiewet door Werkplein Hart van West-Brabant

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet. Eiser had op 23 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een uitkering met terugwerkende kracht vanaf 30 december 2022. Werkplein Hart van West-Brabant heeft deze aanvraag afgewezen met een primair besluit op 11 december 2023 en heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard in een bestreden besluit op 11 april 2024. De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van Werkplein.

De rechtbank concludeert dat Werkplein terecht heeft geoordeeld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser heeft niet gemeld dat hij in november 2023 werkzaamheden heeft verricht, wat volgens Werkplein op geld waardeerbare arbeid is. Daarnaast heeft eiser onvoldoende informatie verstrekt over contante stortingen op zijn bankrekeningen, waardoor Werkplein niet kon vaststellen of eiser in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om te werken vanwege medische redenen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde bijstandsuitkering en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4278 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Ergec),
en
Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (Werkplein),verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Werkplein heeft deze aanvraag met het besluit van 11 december 2023 (primair besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 april 2024 op het bezwaar van eiser is Werkplein bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Werkplein heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en [naam] namens Werkplein.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2. Eiser heeft op 23 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Participatiewet. Eiser verzoekt om vanaf 30 december 2022 een uitkering toegekend te krijgen. Op verzoek van Werkplein heeft eiser een aantal stukken, waaronder bankafschriften van de Rabobank en de ING, toegestuurd.
2.1.
Werkplein heeft een onderzoek ingesteld naar eisers recht op uitkering. Dit onderzoek heeft onder meer bestaan uit waarnemingen, een gesprek met eiser en het horen van [getuige] . De bevindingen van dit onderzoek hebben geleid tot het primaire besluit. Met dat besluit is de aanvraag van eiser afgewezen.
2.2.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
Standpunt Werkplein
3. Werkplein heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden waardoor het recht op uitkering niet is vast te stellen.
3.1.
Volgens Werkplein blijkt uit onderzoek dat eiser in november 2023 werkzaamheden heeft verricht. Omdat eiser van deze werkzaamheden geen melding heeft gemaakt, heeft hij de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. Werkplein is van mening dat de werkzaamheden die eiser heeft verricht zijn te beschouwen als op geld waardeerbare arbeid. Het maakt daarbij niet uit of eiser daadwerkelijk geld heeft verdiend.
3.2.
Daarnaast heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden door de herkomst van contante stortingen niet te onderbouwen. Omdat er een aanvraag is gedaan met terugwerkende kracht vallen de stortingen op eigen rekening in juli, augustus en september 2023 in de te beoordelen periode. Uit de door eiser overgelegde bankafschriften is naar voren gekomen dat over de periode van 13 juli 2023 tot en met 11 september 2023 meerdere bedragen op deze rekeningen zijn gestort, die niet verifieerbaar zijn.
Standpunt eiser
4. Allereerst stelt eiser dat hij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde en verkeert. Dit zou blijken uit het feit dat een nieuwe aanvraag kort na deze afwijzing alsnog is toegekend. Eiser stelt daarom dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Daarnaast betwist eiser ten tijde van de aanvraag op geld waardeerbare arbeid te hebben verricht. Hij kon op grond van medische omstandigheden ook geen arbeid verrichten. Volgens eiser is het besluit van Werkplein een belastend besluit en is het aan Werkplein om uitvoerig te beargumenteren en onderbouwen dat er sprake is van op geld waardeerbare arbeid. Ook kan eiser zich niet vinden in de gemeentelijke rapportage alsmede de verklaring van [getuige] , nu er geen schriftelijke verklaring van deze getuige in het dossier te vinden is. Eiser stelt tot slot dat Werkplein coulanter had moeten omgaan met de verstrekking van leningen aan eiser in de aanvraagperiode, omdat eiser op geen andere wijze kon voorzien in de dagelijkse kosten.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of Werkplein op goede gronden de bijstandsuitkering van eiser heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Juridisch kader
7. De hier te beoordelen periode loopt van 30 december 2022 (de gewenste ingangsdatum van de bijstand) tot en met 11 december 2023 (datum van het besluit). Over de periode van 30 december 2022 tot en met 22 augustus 2023 (datum van de aanvraag) is sprake van een aanvraag met terugwerkende kracht.
7.1.
Iemand die bijstand aanvraagt, moet aannemelijk maken dat hij of zij recht heeft op bijstand. [1] Het gaat namelijk om een voor eiser begunstigend besluit op aanvraag. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over, onder andere, zijn of haar financiële situatie. Als Werkplein aannemelijk maakt dat een aanvrager de inlichtingenverplichting heeft geschonden, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [2]
7.2.
Werkplein stelt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn op geld waardeerbare werkzaamheden. Dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht baseert Werkplein op waarnemingen, op eisers verklaring van 16 november 2023 en op de verklaring van [getuige] van 16 november 2023. Daarnaast heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden door de herkomst van contante stortingen niet duidelijk te maken. Volgens Werkplein is hierdoor eisers recht op bijstand niet vast te stellen.
Op geld waardeerbare arbeid
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) veronderstelt de aanwezigheid op een werkplek tijdens reguliere arbeidsuren dat de desbetreffende persoon bij geconstateerde aanwezigheid ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. [3] Dat is ook in deze zaak het geval. Uit waarnemingen die Werkplein in de periode van 23 oktober tot en met 14 november 2023 heeft verricht en de verklaring van [getuige] blijkt dat eiser meermaals met gereedschap bij een woning aan de [adres] in [plaats 2] is gezien, tijdens reguliere arbeidsuren. Op 2 november 2023, 3 november 2023 en 10 november 2023 is door de rapporteur van de gemeente Breda namelijk waargenomen dat eiser een woning in [plaats 2] binnengaat. [getuige] , de hoofdbewoner van de [adres] in [plaats 2] , verklaart hierover dat eiser en een andere man gedurende vier weken vrijwel elke dag en 8 uur per dag werkzaamheden hebben verricht. Het proces-verbaal van het verhoor van de getuige is door de sociaal rechercheur op ambtsbelofte opgemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat in beginsel van de juistheid van een proces-verbaal van de sociaal rechercheur mag worden uitgegaan. Bovendien heeft eiser niet met aantoonbare en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd dat de weergave van de verklaring van [getuige] in het gemeentelijk rapport van 24 november 2023 in het gespreksverslag onjuist is.
8.1.
Hoewel eiser betwist op geld waardeerbare arbeid te hebben verricht, erkent eiser een rol te hebben gehad bij de werkzaamheden in [plaats 2] . In het gespreksverslag in de gemeentelijke rapportage verklaarde eiser dat hij daar was om te helpen en niet wist dat hij daarmee op geld waardeerbare werkzaamheden verrichte. In het algemeen mag van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde verklaring worden uitgegaan en heeft een latere intrekking, ontkenning of nuancering van die verklaring weinig betekenis. [4] Ook indien de rechtbank uit zou gaan van de nuanceringen van eiser, waarin eiser verklaart dat hij zijn neef alleen geestelijke ondersteuning bood dan wel adviseerde, moeten de door eiser verrichte werkzaamheden worden aangemerkt als op geld waardeerbare arbeid waartegenover een vergoeding staat dan wel behoort te staan. De intentie waarmee eiser de werkzaamheden heeft verricht, is namelijk niet van belang. Dit is vaste rechtspraak. [5] Dat eiser, zoals eiser onder verwijzing naar de door hem overgelegde factuur aanvoert, de werkzaamheden onbetaald heeft verricht, is evenmin relevant. Voor de verlening van bijstand is namelijk niet alleen van belang het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. [6] Tot slot maakt het standpunt van eiser dat hij vanwege ziekte niet in staat is om op geld waardeerbare arbeid te verrichten, het oordeel van de rechtbank niet anders. Eiser heeft diverse medische stukken overgelegd, waaruit blijkt dat sprake is van ziekte en structurele functionele beperkingen. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van zijn ziekte en functionele beperkingen feitelijk niet in staat is om de werkzaamheden uit te oefenen. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat eiser heeft erkend dat hij enige werkzaamheden heeft verricht.
8.2.
Eiser heeft verder in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de aard en de omvang van het werk bij de vaststelling of sprake is van op geld waardeerbare arbeid meegewogen had moeten worden. De rechtbank stelt vast dat eiser geen objectieve en verifieerbare informatie heeft verschaft over de aard en omvang van het werk. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn stelling en verwijst naar hetgeen zij hiervoor overweegt.
8.3.
Uit het voorgaande volgt dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door van de werkzaamheden geen melding te maken.
Stortingen
9. Eiser heeft blijkens de door hem overgelegde bankafschriften in de periode van
13 juni 2023 tot en met 1 november 2023 een fors bedrag aan stortingen ontvangen (in totaal € 3.520,-).
9.1.
De rechtbank kan Werkplein volgen in zijn standpunt dat eiser, ondanks meerdere verzoeken van Werkplein daartoe, onvoldoende nadere inlichtingen heeft gegeven over deze stortingen, die in beginsel als middelen zijn aan te merken. Eiser heeft geen objectief verifieerbare bewijsstukken overgelegd waaruit de herkomst of reden van de door hem ontvangen stortingen blijkt. Dat er sprake zou zijn van - in een periode dat hij geen bijstand of ander inkomen had - buiten beschouwing te laten leningen (voor levensonderhoud), is bij gebrek aan nadere onderbouwing niet vast te stellen.
10. De rechtbank concludeert dat Werkplein terecht heeft geoordeeld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden en onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie door (aard en omvang van) op geld waardeerbare arbeid niet te melden en geen objectieve, controleerbare informatie te verschaffen over de herkomst van de contante stortingen. Werkplein kon hierdoor in de periode in geding niet vaststellen of en zo ja, in hoeverre, eiser in bijstandbehoevende omstandigheden heeft verkeerd en recht zou hebben op een bijstandsuitkering. Werkplein heeft daarom de aanvraag om bijstand terecht afgewezen.
Terugwerkende kracht
11. Nu het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld en de aanvraag terecht is afgewezen, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van bijzondere omstandigheden in het kader van toekenning van de uitkering met terugwerkende kracht.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.S. van Bree, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M.A. Groenendaal, griffier op 4 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:2, tweede lid
De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Participatiewet
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 44, eerste lid
Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Artikel 53a, eerste lid
Onverminderd 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
(...)
Artikel 53a, zesde lid
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:934.
2.Artikel 17, eerste lid in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet (PW).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1856.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:247.
6.Gelet op artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de PW