Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het niet gebruiken van de rijbaan als bromfietser, terwijl er geen verplicht fiets/bromfietspad aanwezig was. De gedraging vond plaats op 14 september 2022. De officier van justitie had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. I.M.E. van der Meijden, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant en de foto in het dossier. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat de betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden door de officier van justitie. Dit leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep. Daarnaast was er een overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedure langer dan twee jaar had geduurd vanaf het opleggen van de boete. Om deze redenen heeft de kantonrechter besloten de boete te matigen met 25%.
De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd gematigd tot € 56,25, plus € 9,- administratiekosten, en dat het bedrag van € 43,75 dat de betrokkene te veel had betaald, door de officier van justitie moest worden terugbetaald. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier L.I.M. Appels.