ECLI:NL:RBZWB:2024:956

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_2780
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van persoonsgebonden budget in het kader van de Wet langdurige zorg en de voorwaarden voor terugwerkende kracht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 februari 2024, werd het beroep van eiseres tegen het besluit van VGZ Zorgkantoor B.V. ongegrond verklaard. Eiseres had een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd, dat door het zorgkantoor was toegekend met ingang van 1 december 2021, terwijl eiseres aanspraak maakte op een pgb met terugwerkende kracht vanaf 12 mei 2020, de datum van haar indicatiestelling. De rechtbank oordeelde dat het zorgkantoor terecht had gesteld dat een pgb niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend, omdat niet aan de voorwaarden voor een pgb kon worden voldaan. De rechtbank benadrukte dat de goedkeuring van een zorgovereenkomst en de beoordeling van de pgb-aanvraag essentieel zijn voor de toekenning van een pgb. Eiseres had in de periode van 12 mei 2020 tot 1 december 2021 gebruik gemaakt van zorg in natura (ZIN), en het zorgkantoor had voldoende aannemelijk gemaakt dat er in die periode sprake was van een voltijdse zorginzet in de vorm van ZIN. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, omdat het geschil betrekking had op een afgesloten periode. De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de gemachtigde van eiseres niet had aangetoond dat het zorgkantoor toezeggingen had gedaan over de mogelijkheid van een pgb met terugwerkende kracht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2780 WLZ

uitspraak van 9 februari 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] (eiseres), te [plaats] ,

gemachtigde: [gemachtigde] ,
en

VGZ Zorgkantoor B.V. (het zorgkantoor), verweerder.

Procesverloop

1.1.
In het besluit van 18 januari 2022 (primair besluit) heeft het zorgkantoor aan
eiseres een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
In het besluit van 21 april 2022 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor de
bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Namens eiseres is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het zorgkantoor
heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 november 2023.
Eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Het zorgkantoor werd vertegenwoordigd door mr. A.A.S. Smulders.
1.5.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

2.1.
Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft met ingang van 12 mei 2020 aan eiseres een 5VV-indicatie, beschermd wonen met intensieve dementiezorg toegekend. Vanaf de indicatiestelling heeft eiseres gebruik gemaakt van zorg in natura (ZIN).
2.2.
Namens eiseres is op 31 december 2021 een aanvraag ingediend bij het zorgkantoor voor een pgb, met als gewenste ingangsdatum 12 mei 2020. Deze aanvraag heeft geleid tot de onder het procesverloop omschreven besluitvorming. Daarin is een pgb toegekend voor 'Zorgzwaartepakket 5VV: Beschermd wonen met intensieve dementiezorg' over de periode van 1 december 2021 tot en met 31 december 2021.
Bestreden besluit
3. Het zorgkantoor stelt zich op het standpunt dat het pgb is toegekend vanaf het moment dat dit mogelijk was. Volgens het zorgkantoor is terecht een pgb toegekend met ingang van 1 december 2021, omdat pas op dat moment niet langer sprake was van 100% zorginzet middels ZIN. Verder kan niet met ingang van een eerdere datum een pgb worden toegekend, omdat hiervoor destijds geen aanvraag is ingediend. Het zorgkantoor en de Svb dienen een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving goed te keuren alvorens de zorg aanvangt, zodat ook om die reden geen pgb kan worden toegekend met terugwerkende kracht.
Standpunt eiseres
4. De gemachtigde van eiseres stelt dat ten onrechte niet is overgegaan tot het toekennen van een pgb met ingang van 12 mei 2020. Gemachtigde is de zoon van eiseres en hij stelt dat hij al vanaf 2019 24 uur per dag zorg aan eiseres (zijn moeder) verleent. Hij voert verder aan dat hem in het verleden te kennen is gegeven dat aanspraak bestaat op een pgb met terugwerkende kracht vanaf de datum van de indicatiestelling. Ook stelt het zorgkantoor ten onrechte dat ZIN voor 100% is ingezet vanaf 12 mei 2020, omdat het percentage van geleverde zorg door [zorgaanbieder] onjuist is.
Relevante wet- en regelgeving
5. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage, die is gehecht aan deze uitspraak.
Heeft eiseres voldoende procesbelang?
6. De rechtbank stelt vast dat het geschil betrekking heeft op een periode in het verleden die inmiddels geheel is afgesloten, namelijk de periode van 12 mei 2020 tot 1 december 2021. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1508) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
7. De gemachtigde van eiseres stelt dat hij parallel aan de ZIN die is verleend van 12 mei 2020 tot 1 december 2021 ook zelf (aanvullende) 24-uurs zorg aan eiseres heeft verleend. Dit heeft hij ter zitting nader toegelicht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat op voorhand onaannemelijk is dat eiseres schade heeft geleden als gevolg van de bestreden besluitvorming. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dan ook een procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel geen pgb kan worden toegekend met terugwerkende kracht, omdat daarbij niet kan worden voldaan aan alle voorwaarden die zijn verbonden aan de beoordeling van een aanvraag om een pgb. De rechtbank wijst daarbij met name op de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 3.3.3, vierde lid, van de Wlz en artikel 5.16 van de Regeling langdurige zorg (Rlz). Hieruit volgt – onder meer – dat een pgb pas wordt verleend als daarmee naar het oordeel van het zorgkantoor op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit, en dat het zorgkantoor en de Svb een zorgovereenkomst moeten goedkeuren voordat de zorg aanvangt. De rechtbank wijst verder op een uitspraak van de CRvB van 16 februari 2022 [1] , waarin de aandachtspunten voor het Wlz-pgb stelsel en de uit dit stelsel voortvloeiende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk en besluitvorming uiteen zijn gezet. De CRvB heeft overwogen dat het de bedoeling is dat door de controle aan de voorkant wordt geborgd dat het pgb aan zorg waarin de Wlz voorziet, wordt besteed. Deze controle begint al bij de beoordeling van de pgb-aanvraag. Het zorgkantoor moet daarom bij de pgb-aanvraag aan de hand van het budgetplan en het bewuste keuze-gesprek beoordelen of de verzekerde of de gewaarborgde hulp voldoet aan de in de Wlz vervatte voorwaarden. Deze voorwaarden borgen onder meer een goede kwaliteit en organisatie van de zorg. Alleen als aan deze voorwaarden is voldaan, wordt het pgb aan de verzekerde verleend.
9. Verder heeft het zorgkantoor naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat in de periode voor 1 december 2021 sprake was van (nagenoeg) voltijdse zorginzet in de vorm van ZIN, zodat ook om die reden geen pgb over de voorafgaande periode kon worden toegekend. Volgens eiseres stelt het zorgkantoor ten onrechte dat ZIN voor 100% is ingezet vanaf 12 mei 2020, omdat [zorgaanbieder] feitelijk minder uren zorg zou hebben geleverd en zorguren zou hebben aangevuld tot 100%. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling van eiseres onvoldoende wordt gestaafd door het overzicht dat Thebe aan haar heeft verstrekt, nog daargelaten dat het de vraag is in hoeverre Thebe uitspraken kan doen over zorg die door een andere zorgverlener is verleend.
10. Dat de gemachtigde van eiseres destijds door verstoorde familieverhoudingen niet op de hoogte was van de mogelijkheid om een pgb-aanvraag in te dienen, is geen omstandigheid waar het zorgkantoor bij de ingangsdatum van het pgb rekening had moeten houden. Dergelijke omstandigheden liggen namelijk in de risicosfeer van de betrokkene, nog daargelaten dat de gestelde omstandigheden niet nader zijn onderbouwd met stukken.
11. De stelling van de gemachtigde van eiseres dat hem te kennen is gegeven dat hij aanspraak kan maken op een pgb vanaf de datum van de indicatiestelling, vat de rechtbank op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep hierop is volgens vaste rechtspraak van de CRvB [2] vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat door een bestuursorgaan toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Het beroep van de gemachtigde van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, omdat hij ter zitting heeft gesteld dat niet het zorgkantoor, maar een medewerker van een ander zorgkantoor (CZ) hem zou hebben medegedeeld dat een pgb met terugwerkende kracht kan worden verleend. Een dergelijke mededeling van een andere organisatie kan het zorgkantoor niet binden.
Conclusie
12. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het zorgkantoor geen pgb hoefde te verstrekken aan eiseres met een eerdere ingangsdatum dan 1 december 2021. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 9 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Artikel 3.3.1 Wlz
1. De verzekerde die recht heeft op zorg, kan ervoor kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met zorg in natura, bestaande uit zorg met verblijf in een instelling, een volledig pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel a, of een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel b, dan wel met een persoonsgebonden budget. De verzekerde kan tevens kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met een modulair pakket thuis in combinatie met een persoonsgebonden budget.
2. De verzekerde die zijn recht op zorg tot gelding wil brengen met zorg in natura, wendt zich daartoe tot een zorgaanbieder met wie de Wlz-uitvoerder waarbij hij is ingeschreven tot dat doel een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten. Indien er meerdere gecontracteerde zorginstellingen zijn die de verzekerde binnen redelijke termijn de zorg kunnen verlenen waaraan hij behoefte heeft, stelt de Wlz-uitvoerder hem in de gelegenheid uit deze instellingen te kiezen.
Artikel 3.3.3 Wlz
1. Het zorgkantoor verleent op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het vierde en vijfde lid alsmede andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, een persoonsgebonden budget waarmee de verzekerde, in plaats van zorg in natura te ontvangen, zelf betalingen doet voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2°, b, f of g. De verzekerde ziet af van het recht op verblijf en van de daarmee gepaard gaande voorziening, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, alsmede van de behandeling, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d.
(…)
4. Het persoonsgebonden budget wordt, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien:
a. naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit.
b. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren;
c. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg;
(…).
Artikel 5.16 Regeling langdurige zorg
1. De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet van die zorgaanbieder of mantelzorger is betrokken.
(…)
3. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het zorgkantoor en de Sociale verzekeringsbank.
4. Het zorgkantoor kan de goedkeuring slechts geven, indien:
a. de zorgovereenkomst voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid;
b. uit de omschrijving van de wijze waarop de zorgverlener voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde, blijkt dat de overeenkomst:
1°strekt tot de inkoop van persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, huishoudelijke hulp en vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt;
2°strekt tot inkoop van logeeropvang; of
3°betrekking heeft op de kosten van zorginfrastructuur als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onderdeel b.

Voetnoten

1.Vindsplaats ECLI:NL:CRVB:2022:250
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1321