ECLI:NL:RBZWB:2024:9304

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
11115756 - MB VERZ 24-639
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk gegrond beroep tegen verkeersboete wegens rijden op het trottoir met matiging van de boete

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden op het trottoir op de Visserstraat in Breda op 25 oktober 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting heeft de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, de kantonrechter verzocht het beroep gedeeltelijk gegrond te verklaren. De betrokkene voerde aan dat hij geen bord had gezien en dat zijn gedraging geen bewuste overtreding was, maar een vergissing. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%.

Daarnaast werd vastgesteld dat de officier van justitie de betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot een verdere matiging van de boete met 25%. Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep gedeeltelijk gegrond en wijzigde de beslissing van de officier van justitie, waardoor de boete werd gematigd tot € 84,38, plus administratiekosten. De officier van justitie werd opgedragen het teveel betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer.: 11115756 \ MB VERZ 24-639
CJIB-nummer: 1062 5422 5359 8231
uitspraakdatum: 21 november 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 november 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: rijden op het trottoir, voetpad, fietspad, fiets/bromfietspad of het ruiterpad (niet de rijbaan gebruiken) op de Visserstraat [huisnummer] te Breda op 25 oktober 2022 om 15:41 uur.
Betrokkene heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de gedraging niet is verricht. Betrokkene stelt geen bord te hebben gezien. Betrokkene is een aantal meter de straat ingereden toen hij zich ervan bewust werd dat daar niet in mocht worden gereden. Betrokkene heeft vervolgens de straat achteruitrijdend verlaten.
Ter zitting heeft betrokkene hieraan toegevoegd dat het geen bewuste overtreding betreft maar een vergissing.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep gedeeltelijk gegrond te verklaren. Daartoe is aangevoerd dat de gedraging kan worden vastgesteld. Het dossier bevat een foto van de gedraging. Voorts bevat het dossier, buitenom de verklaring van de verbalisant uit het zaakoverzicht, een aanvullend proces-verbaal van 12 oktober 2022 en 1 november 2022, waarin wordt aangegeven dat de bebording en herhalingsborden duidelijk zichtbaar waren. Betrokkene is bij de officier van justitie niet gewezen op het recht om gehoord te worden. Vanwege deze schending van de hoorplicht verzoekt de zittingsvertegenwoordiger de boete te matigen met 25%. Voorts is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de zittingsvertegenwoordiger verzoekt de boete nogmaals te matigen met 25%.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht.
In zaken op grond van de Wahv biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring of indien dergelijke feiten en omstandigheden uit het dossier blijken.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. In beginsel word er van iedere bestuurder die aan het verkeer deelneemt verwacht dat er op de bebording wordt gelet. Dit is een eigen verantwoordelijkheid. De boete is dus terecht opgelegd.
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 15 november 2022 en is de redelijke termijn dus met 6 dagen overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Schending hoorplicht
Betrokkene heeft, zonder tussenkomst van een gemachtigde, beroep aangetekend bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wet, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om van horen af te zien. Volgens vaste rechtspraak dient dit te leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep.
Het beroep tegen die beslissing is om die reden gegrond.
De kantonrechter ziet verder reden de boete nogmaals te matigen met 25%, omdat sprake is van een structurele schending van de hoorplicht (zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:9934).

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 84,38, plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 65,62, dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.V. van Aardenne, kantonrechter, bijgestaan door de griffier L.I.M. Appels, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024.
Als u het niet eens bent met deze beslissing , dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, postbus 90008, 4800 PA Breda Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: