Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden op het trottoir op de Visserstraat in Breda op 25 oktober 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting heeft de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, de kantonrechter verzocht het beroep gedeeltelijk gegrond te verklaren. De betrokkene voerde aan dat hij geen bord had gezien en dat zijn gedraging geen bewuste overtreding was, maar een vergissing. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%.
Daarnaast werd vastgesteld dat de officier van justitie de betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot een verdere matiging van de boete met 25%. Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep gedeeltelijk gegrond en wijzigde de beslissing van de officier van justitie, waardoor de boete werd gematigd tot € 84,38, plus administratiekosten. De officier van justitie werd opgedragen het teveel betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen.