ECLI:NL:RBZWB:2024:9000

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
BRE 23/1966 Wajong
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de weigering van het UWV om terug te komen op de afwijzing van een Wajong-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om terug te komen op een eerder besluit van 25 september 2020 beoordeeld. Eiser had in augustus 2020 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, welke was afgewezen. Na een nieuwe aanvraag in december 2021, die door het UWV als verzoek om herziening werd aangemerkt, bleef het UWV bij de afwijzing. Eiser stelde dat er nieuwe feiten waren die een herziening rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank concludeerde dat eiser niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat er geen toegenomen klachten uit dezelfde ziekteoorzaak waren vastgesteld. Eiser had ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat het UWV en de Staat der Nederlanden elk een deel van de schadevergoeding en proceskosten moesten vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1966 Wajong

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2025 in de zaak tussen

[eiser] uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. J.J. Brosius),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Als derde-belanghebbende is in het geding betrokken:
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om terug te komen op het besluit van 25 september 2020 en het oordeel van het UWV dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen.
1.1.
Het UWV heeft het verzoek van eiser met het besluit van 15 december 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 februari 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Partijen hebben (desgevraagd) aangegeven dat uitspraak kan worden gedaan zonder dat een zitting heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 5 december 2024 gesloten.

Feiten en omstandigheden

2. Eiser heeft in augustus 2020 een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Met het besluit van 25 september 2020 is de aanvraag van eiser afgewezen.
In januari 2021 heeft eiser opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding van de aanvraag is aan eiser een indicatie banenafspraak toegekend.
In mei 2021 heeft eiser weer een Wajong-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 26 mei 2021 is de aanvraag afgewezen.
3. Op 7 december 2021 heeft het UWV een nieuwe Wajong-aanvraag van eiser ontvangen. Bij die aanvraag heeft eiseres diverse medische en niet medische stukken overgelegd. Deze aanvraag is door het UWV aangemerkt als een verzoek om terug te komen op de eerdere weigering een Wajong toe te kennen.
Met het besluit van 15 december 2021 is de aanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het besluit op bezwaar van 6 februari 2023 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Wat beoordeelt de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft geweigerd terug te komen op de weigering een Wajonguitkering toe te kennen. Ook zal beoordeeld worden of het UWV terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekte-oorzaak. De rechtbank doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Standpunt eiser
5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiser is van mening dat er wel sprake is van nieuwe feiten. De ervaringen die [psycholoog] noemt in zijn verklaring hebben ook betrekking op het moment rond de 18e verjaardag van eiser. Deze verklaring werpt een nieuw licht op de zaak. De verzekeringsarts b&b is niet op deze informatie ingegaan. Ook blijkt uit die informatie dat er sprake is van een toename van klachten uit dezelfde ziekte-oorzaak. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het UWV breder heeft getoetst dan de marginale toetsing zodat het beroep volledig dient te worden getoetst.
Standpunt UWV
6. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsarts b&b op de hoogte was van de verklaring van de psycholoog. Het UWV heeft daarbij verwezen naar punt 8 van de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 30 januari 2023.
Grondslag van het bestreden besluit
7. Aan het bestreden besluit ligt een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten grondslag.
Overwegingen rechtbank
8. Volgens vaste rechtspraak moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheids-uitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht), dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak). [1]
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het UWV een integrale beoordeling heeft gedaan. Uit het bewoordingen van het primaire besluit en het daaraan ten grondslag gelegde rapport van de verzekeringsarts, als ook het bestreden besluit blijkt dat er een beoordeling op grond van artikel 4.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft plaatsgevonden. Dat in het bestreden besluit is opgemerkt dat “overigens ook geen recht op een Wajonguitkering’’ bestaat, betekent niet dat er sprake is geweest van een integrale beoordeling. Omdat er een zuivere 4.6-beoordeling is gedaan zal aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden worden getoetst of het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven het besluit van 25 september 2020 te herzien. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Is er sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden?
10. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Nieuwe stukken ter onderbouwing van de ingenomen stellingen kunnen uiterlijk in de bezwaarfase worden ingebracht. [2]
11. De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b volgen in zijn standpunt dat de stukken die eiser bij zijn verzoek van 7 december 2021 heeft overgelegd niet aangemerkt kunnen worden als nieuwe feiten. Een deel van de stukken heeft geen betrekking op de medische situatie van eiser op zijn 18e jaar. De stukken die wel betrekking hebben op het 18e jaar, bevatten geen andere medische informatie dan al bekend was bij het UWV vanuit de eerdere beoordelingen. Hoewel een deel van de overgelegde stukken op zich eerder niet bekend was, was de informatie die daarin staat al wel bekend. Daarom kunnen deze stukken niet als een nieuw feit worden aangemerkt.
12. Ook de informatie van de psycholoog van 30 december 2021 kan niet aangemerkt worden als een nieuw feit. Uit die informatie blijkt dat eiser op 25 mei 2021 in behandeling is gekomen. Dat is bijna 3 jaar na zijn 18e jaar. Dat de psycholoog melding maakt van een eerdere traumatische ervaringen betekent niet dat eiser op zijn 18e jaar al psychische klachten ervaart. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 30 januari 2023 blijkt dat de verzekeringsarts b&b deze informatie ook betrokken heeft bij zijn beoordeling. Deze informatie wordt immers expliciet vermeld, en samengevat weergegeven, op pagina 10 van zijn rapportage. Dat deze informatie niet genoemd is bij de heroverweging maakt niet dat geoordeeld moet worden dat deze informatie niet betrokken is geweest bij de beoordeling. Overigens kan ook niet ingezien worden hoe uit deze informatie opgemaakt kan worden dat er bij eiser al op het 18e jaar sprake was van psychische beperkingen.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen op de eerdere weigering een Wajong toe te kennen.
Is het evident onredelijk om niet terug te komen op de eerdere weigering?
14. Er is geen aanleiding om te oordelen dat eiser wel als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Het is dan ook niet onredelijk om niet terug te komen op de eerdere weigering.
Is er sprake van toegenomen klachten uit dezelfde ziekte-oorzaak?
15. Eiser werd op zijn 18e jaar beperkt geacht vanwege jeugdreuma en morbus crohn. Er zijn op het 18e jaar geen psychische klachten aangenomen. De psychische klachten waar de psycholoog in 2021 melding van maakt, komen niet voort uit dezelfde ziekteoorzaak. Nu er geen sprake is van toegenomen klachten uit dezelfde ziekte-oorzaak kan eiser geen aanspraak maken op de zogenaamde amberbepalingen.
Duuraanspraak
16. Uit het voorgaande volgt dat eiser niet kan worden aangemerkt als jonggehandicapte. Er bestaat dan ook geen aanleiding om voor de toekomst terug te komen op de eerdere weigering.
Overschrijding redelijke termijn
17. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dit verzoek wordt toegewezen. Het bezwaarschrift van eiser is door het UWV ontvangen op 7 januari 2022. Vanaf de datum van de ontvangst van het bezwaarschrift door het UWV tot de datum van deze uitspraak is, afgerond naar hele maanden, 3 jaar verstreken. De redelijke termijn is dus, afgerond, met 12 maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,--. Omdat de bezwaarfase (afgerond) 13 maanden heeft geduurd en daarmee 7 maanden te lang, komt 7/12 deel (dus € 583,33) voor rekening van het UWV en de rest (€ 416,67) voor rekening van de Staat der Nederlanden
(de Minister van Justitie en Veiligheid).

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht heeft geweigerd een Wajong-uitkering toe te kennen.
19. In verband met de toekenning van een vergoeding van immateriële schade komt eiser in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten voor de beroepsfase. De te vergoeden proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 218,75 (1 punt voor het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 875,-- en een wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaak). [3] Het UWV en de Staat moet elk de helft van deze vergoeding betalen. Het UWV en de Staat worden ook opgedragen om elk de helft van het geheven griffierecht aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het UWV tot het betalen van € 583,33 aan schadevergoeding aan eiser;
  • veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van € 416,67
aan schadevergoeding aan eiser;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser in beroep van € 109,38;
  • veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiser
in beroep van € 109,38;
- bepaalt dat het UWV € 25,-- aan griffierecht aan eiser moet vergoeden
- bepaalt dat de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) € 25,-- aan griffierecht aan
eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van A.J.M. van Hees, griffier, op 23 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Wajong
Artikel 1a:1, eerste lid (instroom vanaf 2015)
Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b.na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, tweede lid
De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.

Voetnoten

3.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526