ECLI:NL:RBZWB:2024:893

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
C/02/415480 / HA ZA 23-575 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Bosters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tot het verwijderen van erfdienstbaarheden in het kader van herontwikkeling bedrijventerrein

In deze zaak vordert de Gemeente Middelburg in een incident een voorlopige voorziening tot het verwijderen van erfdienstbaarheden die zijn gevestigd ten behoeve van een perceel dat eigendom is van [gedaagde]. De Gemeente stelt dat de erfdienstbaarheden in strijd zijn met het algemeen belang, omdat zij een nieuwe wegstructuur willen aanleggen voor de herontwikkeling van het bedrijventerrein. De rechtbank heeft op 14 februari 2024 geoordeeld dat de Gemeente niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voortbestaan van de erfdienstbaarheden in strijd is met het algemeen belang, noch dat [gedaagde] geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheden. De vordering van de Gemeente is afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten. De zaak zal worden verwezen naar een rolzitting voor het nemen van een conclusie van antwoord door [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/415480 / HA ZA 23-575
Vonnis in het incident van 14 februari 2024
in de zaak van
GEMEENTE MIDDELBURG,
te Middelburg,
eisende partij in de hoofdzaak en het incident,
hierna te noemen: Gemeente Middelburg,
advocaat: mr. U.T. Hoekstra te Middelburg,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 1] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak en het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. N.A. Koole te Middelburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tevens houdende incidentele, provisionele eis van 24 oktober 2023 met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord in incident met producties 1 tot en met 13;
- de brief van mr. Hoekstra met daarbij producties 7 en 8;
- de e-mail van mr. Koole met daarbij een aanvullend exemplaar van productie 10 bij de conclusie van antwoord in incident;
- de mondelinge behandeling van 5 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij aan de zijde van Gemeente Middelburg en [gedaagde] spreekaantekeningen zijn voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis in het incident bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is eigenaar van een perceel grond met opstallen aan de [adres] te [plaats 1] , kadastraal bekend [gemeente] , [sectie] , nummers [nummer 1] en [nummer 2] (hierna: het perceel). Het perceel is gelegen op een bedrijventerrein en heeft een bedrijfsbestemming.
2.2.
Bij akte van 31 mei 2001 zijn ten laste van een aantal percelen die (inmiddels) eigendom zijn van Gemeente Middelburg (voor zover hier van belang) twee rechten van erfdienstbaarheid gevestigd. Het betreft een uitweg van het perceel van [gedaagde] naar de [straat 1] en een uitweg naar de [straat 2] (hierna samen: de uitwegen van [gedaagde] ).
2.3.
De erfdienstbaarheden zijn als volgt omschreven:
1. Erfdienstbaarheid van uitweg [straat 1]
Ten laste van een gedeelte van de kadastrale percelen [gemeente] , [sectie] [nummer 3] en [nummer 4] , welk gedeelte eigendom wordt/is van de [gemeente] en met kruisarcering (rood) op de aan deze akte gehechte kaart schetsmatig is aangegeven, alsmede een gedeelte van het kadastrale perceel [gemeente] [sectie] [nummer 4] , eigendom van Coöperatieve Zuidelijke Aan- en Verkoopvereniging U.A, welk gedeelte met schuine arcering (blauw) op de aan deze akte gehechte kaart schetsmatig is aangegeven, wordt gevestigd het recht van uitweg om te gaan naar en te komen van de openbare weg, genaamd [straat 1] over de reeds bestaande inrit/uitweg, te voet, met auto’s, vrachtauto’s, al dan niet met opleggers, met de fiets, of met welk vervoermiddel dan ook, ten behoeve van de percelen kadastraal bekend [gemeente] [sectie] nummers [nummer 1] , [nummer 5] , [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] , voorzover het eigendom van de [gemeente] wordt/is en [nummer 4] , voorzover eigendom van Coöperatieve Zuidelijke Aan- en Verkoopvereniging U.A wordt/is.”
En
3. Erfdienstbaarheid van uitweg [straat 2]
Ten laste van een gedeelte van het kadastrale perceel [gemeente] [sectie] [nummer 4] , welk gedeelte eigendom is/blijft van Coöperatieve Zuidelijke Aan- en Verkoopvereniging U.A en ten behoeve van de kadastrale percelen [gemeente] [sectie] nummers [nummer 5] en [nummer 2] wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van het recht van uitweg om te gaan naar en te komen van de openbare weg genaamd [straat 2] over de nog aan te leggen inrit/uitweg, welke uitrit is aangegeven op de aangehechte kaart met sterretjes (geel), te voet, met auto’s, vrachtauto’s, al dan niet met opleggers, met de fiets, of met welk vervoermiddel dan ook.”

3.Het geschil

3.1.
Gemeente Middelburg vordert in de hoofdzaak – samengevat – dat de voornoemde erfdienstbaarheden worden opgeheven op grond van de artikelen 5:78 aanhef en sub b Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en/of artikel 5:79 BW.
In het onderhavige incident vordert Gemeente Middelburg bij wijze van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dat [gedaagde] wordt veroordeeld om – voor de duur van het geding en vooruitlopend op de in hoofdzaak gevorderde opheffing – te gehengen en gedogen dat de uitwegen van [gedaagde] worden verwijderd.
3.2.
Aan haar vorderingen legt Gemeente Middelburg het volgende ten grondslag. Gemeente Middelburg wil het (bedrijven)gebied waar het perceel van [gedaagde] zich bevindt vernieuwen en toekomstbestendig maken (herontwikkelen). In de loop van 2024 zullen diverse kavels en loodsen in het gebied te koop worden aangeboden. De hoop is dat het gebied aanzienlijk zal toenemen in bedrijvigheid. Het is dan ook van belang dat het gebied goed bereikbaar is. Er wordt daarom een nieuwe openbare wegstructuur aangelegd. Dit omvat onder meer een nieuwe uitweg waarmee zowel het perceel van [gedaagde] als andere (omliggende) percelen goed bereikbaar zullen zijn. [gedaagde] heeft dan geen redelijk belang meer bij de handhaving van de erfdienstbaarheden. Daarnaast is het algemeen (verkeers)belang ermee gediend dat de erfdienstbaarheden worden opgeheven. De uitwegen van [gedaagde] zijn namelijk – met het oog op het aangrenzende fietspad aan de [straat 2] – altijd al onoverzichtelijk en gevaarlijk geweest. Met de komst van de nieuwe wegstructuur en de verwachte toename in bedrijvigheid in het gebied, zal de (verkeers)onveiligheid bij behoud van de uitwegen van [gedaagde] alleen maar toenemen. Daarbij komt ook nog dat er met de aanleg van de nieuwe uitweg drie uitwegen op een korte afstand van elkaar zullen liggen, hetgeen ook een toename in onveiligheid met zich mee brengt. In de dagvaarding heeft Gemeente Middelburg de volgende verkeerskundige onderbouwing aangehaald:
“Het zgn. Siloterrein aan de [straat 2] grenst aan een tweezijdig fietspad (bord G11 RVV 1990).
Dit fietspad vormt de hoofdontsluiting voor fietsers van en naar het [industriegebied] , de kern [plaats 2] en de stad [plaats 1] .
Elke in- of uitrit die een fietspad kruist, vormt voor de fietsers een potentieel gevaar.
Dit temeer daar fietspaden steeds intensiever bereden worden en fietsers steeds hogere snelheden hebben (e-bikes).
Reden waarom wij vooral het aantal in-/uitritten dat fietspaden kruist, willen beperken.
In dit specifieke geval wordt ons standpunt nog versterkt door de ligging van de bedoelde in-/uitritten: deze liggen uiterst onoverzichtelijk in een flauwe bocht.
De nieuwe ontsluiting van het Siloterrein beperkt de gevaarkans voor fietsers aanzienlijk, met name vanwege de betere overzichtelijkheid.
Dit is reden dat wij deze verkiezen boven de huidige twee uitritten, die wij daarom voorstellen op te heffen.”
3.3.
Ten behoeve van de gevorderde voorlopige voorziening stelt Gemeente Middelburg tot slot nog dat zij een spoedeisend belang heeft bij het verwijderen van de uitwegen, onder meer vanwege de reeds geplande en aanbestede uitvoering van een aantal onderdelen van de herontwikkeling van het gebied (zoals de aanleg van groenvoorzieningen).
3.4.
[gedaagde] voert – samengevat weergegeven en voor zover in dit incident van belang – het volgende verweer. Dat [gedaagde] geen belang (meer) zou hebben bij de uitoefening van de erfdienstbaarheden is onjuist. Op het perceel van [gedaagde] komt – in verband met zijn bedrijfsvoering – veel vrachtverkeer. Hij heeft het perceel in 1995 juist gekocht omdat hij belang heeft bij een goede bereikbaarheid. Via de bestaande uitwegen is het perceel van [gedaagde] goed en veilig bereikbaar. Dat de uitwegen onveilig zouden zijn, wordt door [gedaagde] betwist. Volgens hem zijn er langs hetzelfde fietspad (aan de [straat 2] ) meerdere, gelijkwaardige of zelfs minder overzichtelijke uitwegen, die wel mogen blijven bestaan. Bovendien is onduidelijk wie de verkeerskundige onderbouwing die Gemeente Middelburg aanhaalt in de dagvaarding heeft opgesteld, of waar deze passage onderdeel van is, zodat deze onderbouwing onvoldoende is. Daarnaast geldt dat het vrachtverkeer via de bestaande uitwegen het perceel van [gedaagde] via twee routes (vooruit) kan oprijden. Met de nieuwe uitweg van Gemeente Middelburg zou er nog maar één route beschikbaar zijn, waarbij het vrachtverkeer achteruit het perceel op zou moeten rijden. Dit is juist onveiliger. Ook voert [gedaagde] aan dat de nieuwe uitweg van Gemeente Middelburg – die nog niet is aangelegd – onvoldoende toegankelijk is, met name voor vrachtwagens met (extra) lange opleggers.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het incident
Ontvankelijkheid en belang bij voorlopige voorziening
4.1.
Op grond van artikel 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding, mits deze vordering samenhangt met de hoofdvordering. Aan deze voorwaarde is voldaan, aangezien Gemeente Middelburg vordert dat [gedaagde] zal gehengen en gedogen dat de uitwegen worden verwijderd waarop de erfdienstbaarheden betrekking hebben waarvan zij in de hoofdzaak vordert dat deze worden opgeheven. Gemeente Middelburg is dan ook ontvankelijk in haar incidentele vordering.
4.2.
Voorts is, gelet op het karakter van de gevorderde provisionele voorziening, voor toewijzing daarvan vereist dat Gemeente Middelburg bij deze voorziening een zodanig belang heeft dat redelijkerwijs van haar niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de hoofdzaak afwacht. [1] Bij die beoordeling moet het belang van Gemeente Middelburg bij de voorlopige voorziening worden afgewogen tegen het belang van [gedaagde] om de afloop van de procedure in de hoofdzaak af te wachten. Bij die belangenafweging moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder de mate van aannemelijkheid van een toewijzing van de vordering in de hoofdzaak, de te verwachten duur van de hoofdprocedure en de proceskansen van partijen daarin.
4.3.
Volgens [gedaagde] moet de incidentele vordering reeds worden afgewezen omdat Gemeente Middelburg geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening. Aan dat verweer gaat de rechtbank voorbij. Anders dan met betrekking tot een [gedaagde] geding is een spoedeisend belang niet vereist voor het kunnen instellen en toewijzen van een provisionele vordering. Volgens Gemeente Middelburg zou – indien de uitwegen van [gedaagde] niet onmiddellijk worden verwijderd – de geplande uitvoering van de herontwikkeling vertraging oplopen. In zoverre is haar belang bij de provisionele vordering in beginsel dan ook gegeven.
4.4.
De daarmee voorliggende vraag is of op grond van het tot nu toe gevoerde partijdebat en de op dit moment voorhanden zijnde informatie zo aannemelijk is dat in de hoofdzaak de vordering van Gemeente Middelburg tegen [gedaagde] zal worden toegewezen, dat het belang van Gemeente Middelburg bij de gevorderde voorlopige voorziening zwaarder dient te wegen dan het belang van [gedaagde] om de afloop van de procedure in de hoofdzaak af te wachten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Algemeen (verkeers)belang
4.5.
Gemeente Middelburg legt aan haar vordering in de hoofdzaak en derhalve tevens in het incident allereerst ten grondslag dat de erfdienstbaarheden dienen te worden opgeheven op grond van artikel 5:78 aanhef en onder b BW en het daarin genoemde algemeen (verkeers)belang.
4.6.
Uit artikel 5:78 aanhef en onder b BW volgt dat de rechter een erfdienstbaarheid kan opheffen (i) wanneer sinds vestiging van de erfdienstbaarheden meer dan twintig jaar zijn verstreken en (ii) het voortbestaan van de erfdienstbaarheid in strijd is met het algemeen belang. Gemeente Middelburg stelt dat dit hier het geval is, omdat voldoende tijd is verstreken en het behoud van de uitwegen van [gedaagde] in strijd is met het algemeen (verkeers)belang.
4.7.
Ten aanzien van dit deel van de incidentele vordering overweegt de rechtbank als volgt. Dat sinds de vestiging van de desbetreffende erfdienstbaarheden meer dan twintig jaar is verstreken wordt niet betwist en staat derhalve vast. Ten aanzien van het door Gemeente Middelburg aangevoerde verkeersbelang overweegt de rechtbank dat de in rov. 3.2 weergegeven onderbouwing erop neerkomt dat iedere in- of uitrit die een tweezijdig en druk bereden fietspad kruist een potentieel gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert. Hoewel de rechtbank deze algemene onderbouwing kan volgen, heeft Gemeente Middelburg naar het oordeel van de rechtbank en in het licht van het verweer van [gedaagde] echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de uitwegen van [gedaagde] in strijd is met het algemeen (verkeers)belang. Enerzijds gaat het hier om een verklaring van een verkeerskundige werkzaam bij Gemeente Middelburg, wat naar het oordeel van de rechtbank niet op voorhand is aan te merken als een onafhankelijk en onpartijdig tot stand gekomen verkeerskundig oordeel van de desbetreffende situatie. Daarnaast betreft het hier een algemene onderbouwing over de verkeersveiligheid. Dat de uitritten, zoals in de verkeerskundige onderbouwing is te lezen, uiterst onoverzichtelijk zijn is gezien de gemotiveerde betwistingen aan de kant van [gedaagde] niet komen vast te staan.
Geen redelijk belang
4.8.
Ten tweede baseert Gemeente Middelburg haar vordering op artikel 5:79 BW. Op grond van artikel 5:79 BW kan de opheffing van een erfdienstbaarheid worden gevorderd door de eigenaar van het dienende erf (Gemeente Middelburg) als de eigenaar van het heersende erf ( [gedaagde] ) geen belang (meer) heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheden. Volgens vaste rechtspraak spelen de belangen van de eigenaar van het dienende erf bij opheffing van de erfdienstbaarheden op grond van artikel 5:79 BW geen rol. Pas wanneer een redelijk belang bij de eigenaar van het heersende erf ontbreekt, kan aanleiding bestaan om de erfdienstbaarheden op te heffen. Een redelijk belang ontbreekt als voortzetting van de erfdienstbaarheid voor de gerechtigde niet van betekenis moet worden geacht. Daarvan zal niet snel sprake zijn. [2]
4.9.
Gemeente Middelburg stelt dat [gedaagde] geen redelijk belang (meer) heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheden omdat zijn perceel goed bereikbaar zal zijn met de aanleg van de nieuwe uitweg. Anderzijds heeft Gemeente Middelburg er een groot belang bij dat de nieuwe uitweg er komt. Dit belang bestaat niet alleen uit de verkeersveiligheid, maar ook omdat er een ontsluiting moet komen naar de nieuwe verkaveling. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat hij geen redelijk belang (meer) zou hebben bij de uitoefening van de erfdienstbaarheden. Hij voert aan dat zijn belang er (al vanaf 1995) in is gelegen dat zijn perceel goed bereikbaar is en het vrachtverkeer vooruit kan oprijden. De nieuwe uitweg biedt die mogelijkheid niet, terwijl de bestaande uitwegen dat wel doen. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat hij twijfels heeft over de toegankelijkheid van het perceel via de nieuwe uitweg. De memo van Gemeente Middelburg en de daarbij behorende scenario-tekeningen geven [gedaagde] weinig vertrouwen dat er voldoende manoeuvreerruimte zal bestaan om vrachtwagens (al dan niet met opleggers) het perceel op te laten rijden. Gemeente Middelburg heeft erkend dat de geplande uitweg dient te worden aangepast en zij heeft aangegeven bereid te zijn dit te doen.
4.10.
Ten aanzien van dit deel van de vordering overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van vaste rechtspraak is bij de toets van artikel 5:79 BW niet snel sprake van het ontbreken van een redelijk belang. Zo geldt dat de eigenaar van het heersende erf reeds een redelijk belang kan hebben bij de uitoefening van een erfdienstbaarheid van weg als hij daardoor een kortere afstand tot zijn perceel behoeft af te leggen dan hij anders zou moeten afleggen. [3] Tegen die achtergrond en in het licht van het verweer van [gedaagde] over de toegankelijkheid van zijn perceel heeft Gemeente Middelburg onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] geen redelijk belang (meer) heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheden. Gemeente Middelburg heeft weliswaar aangevoerd dat het perceel na het opheffen van de uitwegen van [gedaagde] en het aanleggen van de nieuwe uitweg bereikbaar blijft. Zij heeft echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat het perceel even goed bereikbaar blijft met de nieuw te realiseren uitweg. Ook acht de rechtbank van belang dat de nieuwe uitweg er nu nog niet is. Op dit moment is alleen de fundering daarvan aangelegd. Gemeente Middelburg heeft onvoldoende onderbouwd wanneer de nieuwe uitweg definitief wordt aangelegd. Evenmin heeft zij gesteld of en, zo ja, hoe het perceel van [gedaagde] in de tussentijd bereikbaar zal zijn als de bestaande uitwegen – zoals in dit incident gevorderd – nu al worden verwijderd.
Conclusie en proceskosten
4.11.
Resumerend is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat (i) het voortbestaan van de erfdienstbaarheid in strijd is met het algemeen belang in de zin van art. 5:78 aanhef en onder lid b BW en (ii) dat [gedaagde] geen redelijk belang (meer) heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheden in de zin van art. 5:79 BW. Het voorgaande betekent dat het belang van [gedaagde] om de afloop van de procedure in de hoofdzaak af te wachten zwaarden weegt dan het belang van Gemeente Middelburg tot een veroordeling van [gedaagde] dat hij moet gehengen en gedogen dat de uitwegen worden verwijderd. De incidentele vordering van Gemeente Middelburg wordt dan ook afgewezen.
4.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Gemeente Middelburg in de proceskosten veroordeeld, waaronder de nakosten. Deze kosten worden voor [gedaagde] vastgesteld op € 1.369,00 aan salaris advocaat (2 punten x € 598,00 en € 173,00 aan nasalaris).
In de hoofdzaak
4.13.
De zaak zal worden verwezen naar de nader te melden rolzitting voor het nemen van een conclusie van antwoord door [gedaagde] . Zoals ter zitting in het incident met partijen besproken zullen zij met het oog op de later te plannen mondelinge behandeling van de hoofdzaak, op deze roldatum eveneens de verhinderdata doorgeven voor de maanden april tot en met september 2024.
4.14.
Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
In incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Gemeente Middelburg in de proceskosten in het incident, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 1.369,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan wordt dit bedrag vermeerderd met € 90,00 en de kosten van betekening,
In de hoofdzaak
5.3.
verwijst de zaak naar de rol van
[datum] 2024voor het nemen van de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde] ,
5.4.
bepaalt dat partijen de verhinderdagen in de maanden
apriltot en met
september 2024dan direct moeten opgeven, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bosters en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.

Voetnoten

1.Vgl. HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533 en Hof ’s-Hertogenbosch 18 februari 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:494.
2.HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736, NJ 2014/525.
3.HR 21-12-2018, ECLI:NL:HR:2018:2373, NJ 2019/32.