3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) [verweerster] is eigenaar van percelen te [plaats] thans kadastraal bekend onder de nummers D169, D4049, D4172 en D4173. Het perceel D4049 betreft het woonhuis van [verweerster] aan de [a-straat 1-2] en het perceel D4173 betreft het daarnaast gelegen pad dat doorloopt over de direct achter het woonhuis gelegen percelen D169 en D4172, die [verweerster] verhuurt aan een van haar broers.
(ii) Schuin achter de percelen van [verweerster] liggen de percelen D40, D41, D3847, D3759 en D3760. Deze percelen zijn eigendom van [eisers] De percelen D3847 en D3760 grenzen aan de [b-straat] .
(iii) In opdracht van [eiser 2] heeft de bewaarder van het kadaster en de openbare registers op 1 juni 2015 onderzoek in de openbare registers gedaan naar inschrijvingen van erfdienstbaarheden ten laste van het perceel D4173 over de periode van 1 oktober 1838 tot en met 22 mei 2015. In de rapportage hiervan zijn onder andere vermeld een akte van 30 oktober 1888 en een akte van 15 februari 1921.
(iv) In de akte van 30 oktober 1888 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…) voor het geval die percelen niet in eene massa mochten worden toegewezen zullen zij onderling gerechtigd en verplicht zijn tot de erfdienstbaarheden van weg zoals die voortvloeien uit de bestemming door den eigenaar aan de onderscheiden perceelen gegeven en zulks in volgender manieren:
1505 gaat over (…) ontvangt 169 (…), 41, 40, 37 en 38;
(…)
41 gaat over (…) 169 (…) 1505 (…);
40 gaat over (…) 169 (…) 1505 (…);
37 gaat over (…) 169 (…) 1505 (…);
38 gaat over (…) 169 (…) 1505 (…).
Het nummer 1505 is thans onder meer kadastraal bekend als 4173, de nummers 37 en 38 zijn thans bekend als 3760 en 3761.”
( v) In de akte van 15 februari 1921 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Zoo nodig wordt bij deze gevestigd het kostelooze recht van weg van- en naar den openbare weg, ten laste van: perceel 1 tot gebruik en ten nutte der perceelen 2, 3, 4, 5, en 6 (…). Voorgeschreven erfdienstbaarheden moeten worden uitgeoefend (…) op de minst bezwarende wijze.”