ECLI:NL:RBZWB:2024:8925

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
23/3063
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag BPM en de toepassing van de koerslijstmethode

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd van € 4.773, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft de zaak op 20 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende, mr. S.M. Bothof, en de inspecteur vertegenwoordigd door mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag onterecht was en dat de inspecteur de aanslag moet verminderen. Belanghebbende had op 17 augustus 2021 aangifte gedaan voor de registratie van een Audi Q5 en een bedrag aan BPM voldaan van € 4.203. De inspecteur had een hertaxatie laten uitvoeren, maar de rechtbank oordeelt dat de herleidingsmethode niet kan worden toegepast. De rechtbank stelt vast dat de historische nieuwprijs van de auto € 120.092 bedraagt en de handelsinkoopwaarde op € 41.722. Dit leidt tot een verschuldigde BPM van € 9.133, die na verrekening met het reeds betaalde bedrag resulteert in een naheffingsaanslag van € 4.569.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de proceskosten aan belanghebbende vergoed en het griffierecht teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3063

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende]., uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.773. Gelijktijdig is bij beschikking € 1 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: als waarnemer van de gemachtigde mr. M.U. Sahin en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en de naheffingsaanslag moet worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende heeft op 17 augustus 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Audi Q5 3.0 TFSI SQ5 quattro Pro Line Plus met VIN-nummer [VIN-nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 4.203.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [taxateur] B.V. van 12 augustus 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 34.250, gebaseerd op de gemiddelde vraagprijs van vier referentievoertuigen, verminderd met een handelsmarge van ongeveer 35%. De taxateur heeft een schadebedrag van € 16.911 geconstateerd en daarvan € 16.250 als waardevermindering op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 18.000.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 31 augustus 2021. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 41.722 aan de hand van een koerslijst van Xray. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 9.346 te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 370. Met dagtekening 5 augustus 2022 is aan belanghebbende voor de auto de naheffingsaanslag opgelegd.

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil of de zogenoemde herleidingsmethode kan worden toegepast. Verder is in geschil welke afschrijvingsmethode moet worden gevolgd, de hoogte van de historische nieuwprijs, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat en de waardevermindering wegens schade.
Herleidingsmethode
4.1.
De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022 [1] en naar de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023 [2] .
Afschrijvingsmethode
4.2.
Indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade of indien sprake is van een voertuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst mag de afschrijving worden bepaald aan de hand van een taxatierapport. [3]
Is sprake van meer dan normale gebruiksschade?
4.3.
De taxateur van belanghebbende heeft schade geconstateerd voor een bedrag van € 16.911 en daarvan 96% op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De taxateur van DRZ heeft geen schade aan de auto geconstateerd en opgemerkt dat de opgegeven schadeposities niet zijn aangetroffen dan wel als gebruikssporen zijn aangemerkt.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, aan de hand van het taxatierapport en de foto’s niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat vooral sprake is van steenslag, wat gelet op de leeftijd en kilometerstand van de auto niet vreemd is en in beginsel niet is aan te merken als meer dan normale gebruiksschade. Verder geeft het taxatierapport van belanghebbende alleen een algemene omschrijving van wat de schade zou moeten zijn en is dit niet verder onderbouwd of geconcretiseerd.
4.5.
Dit brengt met zich dat de afschrijving voor de auto in het onderhavige geval niet kan plaatsvinden aan de hand van de taxatiemethode op de grond dat sprake is van schade.
Komt de auto voor op een koerslijst?
4.6.
Belanghebbende beroept zich voor het geval de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van schade, op een koerslijst van Xray en wil dan de koerslijstmethode toepassen. De inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Xray maar is in beroep van mening dat deze koerslijst niet kan worden gebruikt omdat de koerslijst geen voldoende vergelijkbaar voertuig kent gelet op het verschil in CO2-uitstoot. Uit dat verschil is af te leiden dat er verschillen bestaan in bijvoorbeeld uitvoering of motormanagement tussen de auto’s.
4.7.
De rechtbank overweegt daarover als volgt. In de (interne) correspondentie van de Belastingdienst die belanghebbende aan zijn betoog ten grondslag legt [4] , is door de Belastingdienst aangegeven dat de inspecteur dient te blijven beoordelen of de koerslijst daadwerkelijk overeenkomt met het voertuig uit de aangifte en of er sprake is van verdergaande afwijkingen dan in relatief en absolute zin geringe afwijkingen in CO2-uitstoot. Daarbij is opgemerkt dat kleinere verschillen toepassing van de koerslijst niet verhinderen.
4.8.
De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur niet dat de koerslijst terzijde moet worden geschoven, omdat het beroep op het beleid slaagt. De koerslijst komt overeen met het voertuig uit de aangifte en verder is van verdergaande afwijkingen dan in relatief en absolute zin geringe afwijkingen in CO2-uitstoot geen sprake. Het verschil in CO2-uitstoot van 6 gr/km betreft namelijk een in relatieve zin geringe afwijking in CO2-uitstoot tussen de auto en de referentieauto. Dat betekent dat het beroep van belanghebbende op het beleid van de inspecteur slaagt.
4.9.
Gelet op het voorgaande kan belanghebbende de koerslijstmethode toepassen. De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde vast op € 41.722 zoals blijkt uit de koerslijst van Xray die door de inspecteur bij de hertaxatie is gebruikt.
Historische nieuwprijs
4.10.
De rechtbank stelt de historische nieuwprijs vast op € 120.092 zoals door belanghebbende bepleit en verwijst hiervoor naar hetgeen de Hoge Raad heeft bepaald in zijn arrest van 22 december 2023. [5]
Hoogte naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking
4.11.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 120.092 en de handelsinkoopwaarde op € 41.722. De historische bruto Bpm bedraagt € 26.290 zodat de verschuldigde Bpm € 9.133 bedraagt, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 361. Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 4.203 voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 4.569. De belastingrentebeschikking wordt dienovereenkomstig verminderd.
Immateriële schadevergoeding
4.12.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om toekenning van schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.13.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 5 augustus 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 23 december 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond vijf maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond tien maanden heeft geduurd en daarmee vier maanden te lang komt € 400 (4/5) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 100) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond en de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking worden verminderd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht terug.
5.1
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur de proceskosten aan belanghebbende vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624. [6] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4.569;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 400;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 100;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier op 23 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [7]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

3.Artikel 10, lid 8, van de Wet Bpm
4.E-mail van 15 april 2024 met als titel Terugkoppeling platform koerslijsten en beleid m.b.t. toepassen koerslijsten
7.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.