ECLI:NL:RBZWB:2024:8802

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
24/2650
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een onherroepelijke uitspraak in belastingzaak

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 28 mei 2014. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. P.H.J. Nass, verzocht de rechtbank om de onherroepelijke uitspraak te herzien op basis van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 5 december 2024, waarbij de belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteur van de belastingdienst.

De zaak betreft aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2008 en 2009, waarbij ook heffingsrente in rekening is gebracht. De rechtbank heeft in het verleden al meerdere keren uitspraken gedaan over deze zaak, waarbij het hoger beroep door het gerechtshof 's-Hertogenbosch en de Hoge Raad is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen, omdat de belanghebbende geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden. De rechtbank wijst erop dat de mogelijkheid van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak.

De rechtbank concludeert dat de argumenten van de belanghebbende niet voldoende zijn om het verzoek om herziening te honoreren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en wijst het verzoek om herziening af. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/2650 en 24/2651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. P.H.J. Nass),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank op het verzoek van belanghebbende om op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de onherroepelijke uitspraak van de rechtbank van 28 mei 2014 [1] , te herzien.
1.1.
De rechtbank heeft het verzoek op 5 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en zijn gemachtigde. Als toehoorder waren aanwezig de zoon en de partner van belanghebbende. Namens de inspecteur is verschenen [inspecteur].

Feiten

2. De inspecteur heeft aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2008 en 2009 opgelegd. Daarbij is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
2.1.
Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen en beschikkingen bezwaar en beroep ingesteld. Deze rechtbank heeft op 28 mei 2014 uitspraak gedaan. Na het instellen van hoger beroep heeft gerechtshof ’s-Hertogenbosch (het hof) op 19 november 2015 [2] uitspraak gedaan en het hoger beroep ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft vervolgens bij arrest van 12 augustus 2016 [3] het beroep in cassatie met toepassing van artikel 81, lid 1, Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard.
2.2.
Belanghebbende heeft het hof bij brief van 29 mei 2018 verzocht om herziening van de uitspraak van het hof van 19 november 2015. Het hof heeft dit verzoek afgewezen bij uitspraak van 24 mei 2019. [4]
2.3.
Belanghebbende heeft het hof bij brief van 14 juli 2019 nogmaals verzocht om herziening van de uitspraak van het hof van 19 november 2015. Het hof heeft dit verzoek afgewezen bij uitspraak van 31 december 2020. [5] Belanghebbende heeft hiertegen vervolgens beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 15 oktober 2021 [6] het beroep in cassatie met toepassing van artikel 80a Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.
Belanghebbende heeft het hof bij brief van 4 oktober 2021 nogmaals om herziening verzocht van de uitspraak van 19 november 2015. Het hof heeft het verzoek bij uitspraak van 12 juli 2023 [7] wederom afgewezen. De Hoge Raad heeft bij arrest van 16 februari 2024 het beroep in cassatie met toepassing van artikel 80a Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het verzoek om herziening van haar uitspraak van 28 mei 2014. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
De rechtbank wijst het verzoek om herziening van haar uitspraak van 28 mei 2014 af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Overwegingen

4. Op verzoek van een partij kan een onherroepelijk geworden uitspraak worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. die bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de rechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. [8]
4.1.
Op belanghebbende rust de last om dergelijke feiten of omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken. De mogelijkheid van herziening is uitdrukkelijk niet bedoeld om een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. [9]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen. De rechtbank verwijst verder naar dat wat het hof reeds meerdere malen heeft beslist. De rechtbank ziet in dat wat belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel nu het verzoek om herziening geen nieuwe feiten en omstandigheden bevat ten opzichte van de eerdere verzoeken. Belanghebbende heeft verder gewezen op de brief van 12 mei 2023 met betrekking tot de afsluiting van de FSV-registratie die bij het hof niet aan de orde is gekomen. De rechtbank ziet daarin geen aanleiding om haar uitspraak te herzien, temeer nu het hof in zijn uitspraak van 12 juli 2023 met betrekking tot het punt van de FSV en de PIT registratie reeds uitvoerig heeft beslist. De brief van 12 mei 2023 brengt daarin geen verandering. Het betoog van belanghebbende berust op de redenering dat, doordat hij geregistreerd is geweest in het PIT- en FSV-register, zijn aangiften over de jaren voorafgaand aan 2006 en 2007 zijn gecontroleerd en gevolgd. Daardoor mag hij voor de (volgens hem gelijksoortige) aangifteposities in de jaren 2006 en 2007 het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen aan de eerdere aangiften. De rechtbank verwerpt dat betoog nu uit de door de inspecteur overgelegde stukken volgt dat de PIT-registratie pas in 2010 is ingevoerd. De redenering van belanghebbende gaat dan dus niet op. De registratie zou dus in geen geval tot een andere beslissing kunnen leiden.
4.3.
Bij de rechtbank ontstaat de indruk dat belanghebbende nogmaals inhoudelijk op wil komen tegen de uitspraak van 28 mei 2014. Belanghebbende heeft van deze mogelijkheid inmiddels al gebruik gemaakt door het instellen van hoger beroep bij het hof [10] en door het instellen van beroep in cassatie bij de Hoge Raad [11] . Ook heeft belanghebbende driemaal een verzoek om herziening bij het hof ingediend die alle zijn afgewezen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om anders te beslissen. Ook dit verzoek om herziening wordt dus afgewezen.
4.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier op 19 december 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.