In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van kosten en scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting van belanghebbende. De zaak betreft de aanslagen in de inkomstenbelasting voor de jaren 2008 en 2009, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning had van respectievelijk € 63.324 en € 36.752. Belanghebbende heeft in zijn aangiften kosten opgevoerd voor het houden van kostgangers en voor een Masteropleiding Kunst- en cultuurwetenschappen, maar het Hof oordeelt dat deze kosten niet aftrekbaar zijn.
Het Hof stelt vast dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een negatief resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald met de verhuur van appartementen aan zijn zonen. Ook de kosten die hij heeft gemaakt in verband met juridische procedures rondom de verkoop van een pand zijn niet aftrekbaar, omdat het pand geen eigen woning was in de zin van de wet. Daarnaast zijn de kosten voor de Masteropleiding niet aftrekbaar, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat deze opleiding was gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.
De uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de beroepen van belanghebbende ongegrond had verklaard, wordt door het Hof bevestigd. Het Hof concludeert dat de hoger beroepen ongegrond zijn en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is op 19 november 2015 ter openbare zitting uitgesproken.