ECLI:NL:RBZWB:2024:8686

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
BRE 23/2316
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de naheffingsaanslag van de Belastingdienst beoordeeld. De naheffingsaanslag betreft de belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) en bedraagt € 4.316. De inspecteur had eerder het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend na de uitspraak op bezwaar van 8 maart 2023. Tijdens de zitting op 24 september 2024 zijn de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig geweest. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd en uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende had in maart 2022 een gebruikte auto, een Land Rover Range Rover, gekocht en aangifte gedaan voor de Bpm. De inspecteur heeft de aangifte en het bijgevoegde taxatierapport van Inovex Taxaties niet geaccepteerd, omdat de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) was getaxeerd met een lagere handelsinkoopwaarde. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto meer dan normale gebruiksschade had.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil is overschreden, waardoor belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 500. De rechtbank kent de kosten voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding toe aan belanghebbende, die door de inspecteur en de Staat moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 maart 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) van € 4.316 opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.
1.5.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft in maart 2022 een uit het buitenland afkomstige gebruikte personenauto, van het merk en type Land Rover Range Rover 5.0 V8 (hierna: de auto) gekocht voor € 73.300. De auto heeft als datum eerste toelating 6 februari 2018.
3.1.
Belanghebbende heeft met het oog op inschrijving in het kentekenregister op 4 april 2022 aangifte voor de Bpm gedaan. Volgens deze aangifte bedraagt de verschuldigde Bpm voor de auto € 15.215. Bij de aangifte is een taxatierapport van Inovex Taxaties (het rapport) gevoegd.
3.2.
In het rapport heeft de taxateur van belanghebbende onder meer de volgende gegevens over de auto vermeld: de historische bruto Bpm van € 70.563, de historische nieuwprijs van € 231.137 en een handelsinkoopwaarde na schadeaftrek van € 49.842. De taxateur heeft voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde tot uitgangspunt genomen de koerslijstwaarde van XRay van € 63.318. Op dit bedrag heeft de taxateur in totaal € 11.577 aan schade in mindering gebracht. Volgens de taxateur bestaat de totale waardevermindering wegens schade uit 72% van gecalculeerde reparatiekosten van € 16.079.
3.3.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd. Volgens DRZ bedraagt de consumentenprijs (
‘De in Nederland door de fabrikant of importeur kenbaar gemaakte prijs.’) van de auto € 226.735 en bedraagt de handelsinkoopwaarde van de auto € 62.779 (koerslijstwaarde van XRay).
Onder de bevindingen in het rapport van DRZ staat onder meer:
‘Alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als
gebruikersschade worden aangemerkt. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.
*(Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en kilometerstand van het voertuig)’
3.4.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen van DRZ aan belanghebbende bij kennisgeving van 26 april 2022 onder meer medegedeeld dat het taxatierapport niet kan worden gebruikt voor de bepaling van de verschuldigde Bpm.
3.5.
De inspecteur heeft bij brief van 18 mei 2022 aan belanghebbende medegedeeld dat de verschuldigde Bpm € 19.531 bedraagt en dat hij een naheffingsaanslag van €4.316 zal gaan opleggen. Voor de berekening van de verschuldigde Bpm is de inspecteur uitgegaan van de gegevens zoals opgetekend door DRZ in haar rapport (zie 3.3).

Overwegingen

Vooraf
Nadere stukken belanghebbende
4. Belanghebbende op 17 september 2024 het taxatierapport van Inovex Taxaties langs digitale weg (Pdf-bestand) ingediend. Belanghebbende heeft ter zitting toegelicht dat de foto’s in het Pdf-bestand duidelijker zijn dan de papieren versie die met het beroepschrift is meegestuurd. De rechtbank acht het indienen van stukken zo kort voor de zitting in strijd met een goede procesorde. De rechtbank zal daarom het Pdf-bestand dat zo kort voor de zitting is ingediend buiten beschouwing laten.
DRZ
4.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat de reden dat de taxateur van DRZ de schades aan de auto over het hoofd heeft gezien onder meer kan worden verklaard doordat hij niet deskundig is.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Het staat de inspecteur vrij zijn standpunt te onderbouwen op een wijze die hem goeddunkt, mits geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs of anderszins bewijs dat niet toelaatbaar is, wat hier niet het geval is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de medewerker van DRZ niet deskundig, onafhankelijk of objectief zou zijn. De rechtbank zal oordelen over het door beide partijen bijgebrachte bewijsmateriaal, op basis van haar keuze, weging en waardering van het bewijsmateriaal.
Waardevermindering wegens schade
4.3.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de inspecteur ten onrechte een aantal van de door belanghebbende opgevoerde schades heeft geweigerd. De schades lopen uiteen tot een lange diepe streep in de bekleding, grote krassen op en diepe krassen rondom de bumpers. Uit de aard van deze schades kan volgens belanghebbende de conclusie worden getrokken dat deze niet kunnen zijn ontstaan bij normaal gebruik. Deze schades kunnen derhalve niet worden gekwalificeerd als zijnde gebruiksschade.
4.4.
De inspecteur heeft aangevoerd dat als de ledlampen moeten worden vervangen, zoals dat uit de schadecalculatie van belanghebbende volgt, niet met de auto aan het verkeer mag worden deelgenomen. Alsdan is sprake van een essentieel gebrek aan de auto. Indien sprake is van essentiële gebreken aan de auto kan belanghebbende geen gebruikmaken van een taxatierapport voor het bepalen van de verschuldigde Bpm, aldus de inspecteur.
4.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van Bpm uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege niet in deze koerslijst verwerkte beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben. [1]
4.6.
Normale gebruiksschade kan niet in mindering gebracht worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en letter d, Wet Bpm dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. In de schadecalculatie van belanghebbende is onder meer als materiaal opgenomen ‘LED koplamp met richtingaanwijzer’ en ‘warmtewerende verwarmbare voorruit’. Het rapport van DRZ bevat 85 foto’s van de auto. Op de foto’s van DRZ is niet te zien dat sprake is van schade aan de koplampen van de auto noch van schade aan de voorruit van de auto. Gelet op het voorgaande en de toelichting van DRZ, acht de rechtbank het door belanghebbende overgelegde taxatierapport met daarin de door de taxateur opgestelde schadecalculatie, in het licht van wat de inspecteur daartegenover heeft aangevoerd, niet aannemelijk dat de auto meer dan normale gebruiksschade had. De rechtbank heeft daarbij meegewogen dat belanghebbende de auto voor € 73.300 (exclusief btw en bpm) heeft (in)gekocht. Dit is aanzienlijk hoger dan de handelsinkoopwaarde die zowel de inspecteur als belanghebbende bepleiten.
Herleidingsmethode
4.8.
De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022 [2] en naar de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023 [3] .
Tussenconclusie
4.9.
Nu belanghebbende de historische nieuwprijs en de koerslijstwaarde van de auto zoals die door DRZ is bepaald niet heeft betwist, heeft de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd.
Immateriëleschadevergoeding (ISV)
4.10.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van ISV vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.11.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 29 juni 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 17 december 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 6 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond 9 maanden heeft geduurd en daarmee 3 maanden te lang, komt € 250 (1/2) voor rekening van de inspecteur en de andere helft € 250 voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een ISV van € 500.
5.1.
Omdat het verzoek om ISV wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 en wegingsfactor 0,25 [4] , wat neerkomt op € 218,75. De inspecteur en de Staat moeten, ieder voor de helft, die kosten vergoeden.
5.2.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet vergoed, omdat het verzoek om ISV is gedaan na het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 [5] en de rechtbank daar onvoldoende aanleiding voor ziet.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 250;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 250;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 109,37 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • veroordeelt de Staat tot betaling van € 109,38 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier, op 17 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63 en
4.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
5.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, rov. 7.1.1 en 7.1.2.