In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een gesloten verklaring in beide richtingen te Vlissingen op 13 augustus 2022. Betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 15 november 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. Z. Fluitsma. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de verklaring van de verbalisant te twijfelen, waardoor de boete terecht was opgelegd. Echter, er was sprake van een schending van de hoorplicht, omdat de officier van justitie betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was.
De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd vanwege de schending van de hoorplicht en ook vanwege een overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedure langer dan twee jaar had geduurd. De kantonrechter heeft de inleidende beschikking gewijzigd naar een boete van € 85,00 en bepaald dat het teveel betaalde bedrag aan zekerheidstelling door de officier van justitie aan betrokkene moet worden terugbetaald. De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd vastgesteld op € 72,25, plus administratiekosten, en dat het teveel betaalde bedrag van € 36,75 aan betrokkene moest worden terugbetaald.