ECLI:NL:RBZWB:2024:8419

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
23/10083
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissingen inspecteur Belastingdienst inzake aanslagen inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de beslissingen van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 12 september 2023 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdragen voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd voor de jaren 2019 tot en met 2021. Belanghebbende, een voormalig zelfstandig ondernemer, had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur verklaarde de bezwaren voor de jaren 2019 en 2020 niet-ontvankelijk en de bezwaren voor 2021 ongegrond. Belanghebbende verzocht om wraking van de rechter in een andere zaak, wat leidde tot schorsing van die behandeling. De rechtbank oordeelde dat de beroepen met betrekking tot de aanslagen Zvw 2020 en 2021 niet-ontvankelijk waren, omdat belanghebbende geen procesbelang had. De overige beroepen werden ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht had afgewezen en dat de aanslagen correct waren opgelegd. De rechtbank besliste dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moest vergoeden, maar zag geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/10083 tot en met 23/10087

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de (in één geschrift vervatte) beslissingen van de inspecteur van 12 september 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdragen voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd (de aanslagen):
Jaar
Soort
Zaaknummer
Dagtekening
Belastbaar inkomen uit werk en woning
2019
IB/PVV
23/10082
8 april 2022
€ 30.049
2020
IB/PVV
23/10084
26 april 2022
€ 29.913
2021
IB/PVV
23/10086
13 april 2023
€ 29.908
Jaar
Soort
Zaaknummer
Dagtekening
Bijdrage-inkomen Zvw
Bijdrage Zvw
2019
Zvw
23/10083
8 april 2022
€ 8.163
€ 465
2020
Zvw
23/10085
26 april 2022
€ 62
Nihil
2021
Zvw
23/10087
13 april 2023
Nihil
Nihil
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2019 en 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de inspecteur de bezwaren in behandeling genomen als verzoeken om ambtshalve vermindering en die verzoeken afgewezen.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2021 ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft op 28 oktober 2024 verzocht tot wraking van de rechter in de zaak met zaaknummer BRE 23/10082. De behandeling van die zaak is daarom geschorst.
1.5.
De rechtbank heeft de overige beroepen van belanghebbende (de zaken met zaaknummers 23/10083 tot en met 23/10087) op 30 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De griffier heeft belanghebbende op 8 augustus 2024 digitaal uitgenodigd om op de zitting te verschijnen en belanghebbende heeft van de uitnodiging kennis kunnen nemen. Ook is belanghebbende door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 9 augustus 2024 aan belanghebbende op het [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit het wrakingsverzoek blijkt dat belanghebbende op de hoogte was van de zitting en uit de informatie van PostNL is gebleken dat de hiervoor bedoelde brief op 10 augustus 2024 aan belanghebbende op genoemd adres is bezorgd, is de rechtbank van oordeel de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt eerst of de beroepen (in de zaken met zaaknummers 23/10085 en 23/10087) die betrekking hebben op de aanslagen Zvw 2020 en 2021 ontvankelijk zijn. Als de beroepen niet-ontvankelijk zijn, dan kan de rechtbank die beroepen niet inhoudelijk beoordelen. Daarna beoordeelt de rechtbank of de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Tot slot beoordeelt de rechtbank of de aanslagen tot juiste bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Daarbij merkt de rechtbank op dat belanghebbende in haar stukken klachten heeft verwoord over het handelen van verzekeringsmaatschappijen en andere instanties dan de Belastingdienst. Deze klachten vallen buiten de beroepen tegen de beslissingen van de inspecteur en de rechtbank is niet bevoegd hierover een uitspraak te doen.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beroepen met betrekking tot de aanslagen Zvw 2020 en 2021 niet-ontvankelijk. De overige beroepen zijn ongegrond.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. De aanslag IB/PVV 2021 is tot het juiste bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Feiten

3. Belanghebbende was zelfstandig ondernemer en handelde in damesconfectie. In het jaar 2007 werd belanghebbende ziek. In het jaar 2010 heeft zij haar onderneming gestaakt.
3.1.
Belanghebbende ontving in de onderhavige jaren (onder meer) uitkeringen op grond van een arbeidsongeschiktheidsverzekering van VIVAT, de Nationale Nederlanden en Movir (hierna: de verzekeringsmaatschappijen). De verzekeringsmaatschappijen hebben loonheffing ingehouden op de uitkeringen.
3.2.
Belanghebbende heeft aangiften IB/PVV over de jaren 2019 tot en met 2021 ingediend. De aanslagen IB/PVV zijn overeenkomstig de aangiften opgelegd. Gelijktijdig met het opleggen van de aanslagen IB/PVV heeft de inspecteur aanslagen Zvw (afzonderlijk) opgelegd (zie 1.1).
3.3.
Uit de polis van Nationale-Nederlanden volgt – voor zover relevant – het volgende:
“De verzekering eindigt in ieder geval op 1-04-2027, zijnde de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de verzekerde de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt.
(…)
De premie voor deze verzekering heeft betrekking op een periodieke uitkering wegens arbeidsongeschiktheid.”
3.4.
In een brief van Nationale-Nederlanden van 10 september 2010 staat (onder meer) het volgende:
Wijzigingen
Per 1 januari 2011 zijn alle inkomensverzekeraars wettelijk verplicht (loon)heffingen toe te passen op periodieke uitkeringen in verband met invaliditeit, ziekte of ongeval. Met ingang van 1 januari 2011 zullen wij daarom ook loonheffingen moeten toepassen op uw periodieke uitkering. Deze loonheffingen bestaan uit:

Loonbelasting.

Premie volksverzekeringen.

De bijdrage Zorgverzekeringswet (…)”

Overwegingen

De aanslagen Zvw 2020 en 2021
4. Een beroep moet niet-ontvankelijk verklaard worden als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, haar niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. [1]
4.1.
Belanghebbende is voor de jaren 2020 en 2021 geen premie Zvw verschuldigd. Dat betekent dat belanghebbende geen belang heeft bij de procedures over deze aanslagen. De rechtbank verklaart de beroepen (in de zaken met zaaknummers 23/10085 en 23/10087) daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de beroepen niet inhoudelijk worden beoordeeld.
De aanslagen Zvw 2019 en IB/PVV 2020
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bezwaren tegen de aanslagen Zvw 2019 en IB/PVV 2020 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.
4.3.
De inspecteur heeft de bezwaarschriften terecht aangemerkt als verzoeken om ambtshave vermindering en die verzoeken afgewezen. Tegen deze beslissingen moest belanghebbende als uitgangspunt eerst bezwaar maken. Omdat zij dat niet heeft gedaan, heeft de inspecteur ingestemd met het overslaan van de bezwaarfase (prorogatie). De rechtbank begrijpt uit het beroepschrift van belanghebbende dat zij hiermee instemt. Dat betekent dat de rechtbank de zaken inhoudelijk zal behandelen. [2]
De aanslagen IB/PVV 2019 tot en met 2021 en Zvw 2019 (inhoudelijk)
4.4.
Belanghebbende stelt dat zij geen belasting (loonheffing respectievelijk inkomstenbelasting) verschuldigd is over de uitkeringen die zij ontvangt van de verzekeringsmaatschappijen. Zij stelt dat sprake is van onbelaste schade-uitkeringen. Ter onderbouwing heeft belanghebbende de polisvoorwaarden van Nationale Nederlanden overgelegd. Ook zijn de verzekeringsmaatschappijen volgens haar niet bevoegd om belasting te innen. Verder stelt belanghebbende dat bij haar uitkeringen ten onrechte ‘code 32’ is vermeld, omdat zij geen werknemer is. Tot slot voert belanghebbende aan dat ten onrechte Zvw is geheven.
4.5.
De rechtbank constateert dat belanghebbende met de hierboven weergegeven argumenten over de jaren 2010 tot en met 2018 al in diverse procedures heeft geprocedeerd. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch [3] heeft de beroepen – overeenkomstig de eerdere uitspraak van de rechtbank [4] – ongegrond verklaard en de Hoge Raad heeft die uitspraak in stand gelaten (het beroep in cassatie is niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie). [5] In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd in deze procedure ziet de rechtbank geen nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding geven om van de oordelen in voorgaande procedures af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat de door belanghebbende ontvangen bedragen periodieke uitkeringen zijn ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval. Deze uitkeringen behoren tot het belastbaar inkomen uit werk en woning. Deze uitkeringen zijn dus terecht in de heffing betrokken.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen (in de zaken met zaaknummers 23/10085 en 23/10087) die betrekking hebben op de aanslagen Zvw voor de jaren 2020 en 2021 zijn niet-ontvankelijk. De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2020 en de aanslag Zvw 2019 terecht afgewezen. Dat betekent dat de beroepen (in de zaken met zaaknummers 23/10083 en 23/10084) ongegrond zijn. Ook het beroep dat ziet op de aanslag IB/PVV 2021 is ongegrond.
5.1.
De inspecteur heeft in het verweerschrift aangeboden om het griffierecht te vergoeden. De rechtbank zal de inspecteur daarin volgen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen in de zaken met zaaknummers 23/10085 en 23/10087 niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen in de zaken met zaaknummers 23/10083, 23/10084 en 23/10086 ongegrond;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier op 9 december 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [6]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878, r.o. 3.4.2.
2.Artikel 9.6, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
3.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 24 april 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1418.
4.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25 september 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6525.
5.Hoge Raad, 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1358.
6.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).