In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende over het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, alsook een verzuimboete van € 385. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de belanghebbende niet is verschenen op de zitting, ondanks een verzoek om uitstel dat te laat is ingediend. De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan, en dat er geen sprake is van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en laat de uitspraak op bezwaar in stand, maar oordeelt dat de inspecteur het griffierecht aan de belanghebbende moet vergoeden vanwege de schending van het hoorrecht. De rechtbank concludeert dat de verzuimboete passend en geboden is, en dat de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak voldoende is gecompenseerd.