ECLI:NL:RBZWB:2024:8418

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
23/9276
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzuimboete opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende over het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, alsook een verzuimboete van € 385. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de belanghebbende niet is verschenen op de zitting, ondanks een verzoek om uitstel dat te laat is ingediend. De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan, en dat er geen sprake is van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en laat de uitspraak op bezwaar in stand, maar oordeelt dat de inspecteur het griffierecht aan de belanghebbende moet vergoeden vanwege de schending van het hoorrecht. De rechtbank concludeert dat de verzuimboete passend en geboden is, en dat de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak voldoende is gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9276

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 april 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.709. Gelijktijdig heeft de inspecteur een verzuimboete van € 385 opgelegd (de boetebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de boetebeschikking ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Belanghebbende is niet verschenen (zie 4).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is bij brief met dagtekening 27 februari 2021 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2020.
3.1.
Bij brief met dagtekening 5 juli 2021 is belanghebbende herinnerd aan het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2020.
3.2.
Bij brief met dagtekening 24 augustus 2021 is belanghebbende aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2020. In de aanmaning staat vermeld dat de aangifte vóór 7 september 2021 moet zijn ontvangen door de inspecteur.
3.3.
Op 10 september heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2020 ingediend.

Overwegingen

Vooraf: afwijzing van het verzoek om uitstel van de zitting
4. Belanghebbende heeft verzocht om uitstel van de zitting omdat hij zich had vergist en in de veronderstelling was dat de zitting zou plaatsvinden in ’s-Hertogenbosch. Omdat hij (bijna) gelijktijdig de behandeling van een strafzaak bij het Gerechtshof in
’s-Hertogenbosch moest bijwonen, kon hij niet aanwezig zijn bij de zitting van de rechtbank.
4.1.
De rechtbank heeft dit verdagingsverzoek afgewezen en daarbij in aanmerking genomen dat een verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting tijdig moet worden ingediend. De rechtbank heeft bij haar beslissing overwogen dat het verzoek zeer kort (op 30 oktober 2024 om 13:32 uur) voor de zitting (14:00 uur) is gedaan. Het feit dat belanghebbende de uitnodiging(en) niet goed heeft gelezen, dient naar het oordeel van de rechtbank – met inachtneming van het belang van de voortgang van de procedure – voor zijn rekening te komen.
Is het hoorrecht geschonden?
4.2.
Tussen partijen is – terecht – niet in geschil dat de inspecteur het hoorrecht heeft geschonden. Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht de zaak niet terug te wijzen naar de inspecteur maar zelf af te doen. Dat zal de rechtbank doen. De rechtbank ziet in de schending van het hoorrecht aanleiding om de inspecteur het griffierecht te laten vergoeden.
Is de verzuimboete terecht en naar de juiste hoogte opgelegd?
4.3.
Aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, kan een verzuimboete worden opgelegd van € 5.514. [1] Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijk maximum van € 5.514, ofwel € 385. [2]
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte over het jaar 2020. Vaststaat dat de aangifte niet tijdig is ingediend. Daarom is sprake van een verzuim. Dat betekent dat de verzuimboete als uitgangspunt terecht aan belanghebbende is opgelegd.
Is sprake van afwezigheid van alle schuld?
4.5.
De mate van verwijtbaarheid speelt bij het opleggen van een verzuimboete geen rol, tenzij sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). In dat geval dient het opleggen van een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit te voorkomen. [3]
4.6.
Belanghebbende doet een beroep op avas. Daartoe voert hij aan dat hij (langdurig) ziek is (geweest), waardoor hij niet in de gelegenheid was om tijdig aangifte te doen. Ook zou hij hebben verzocht om uitstel voor het doen van aangifte omdat er nog beroepsprocedures liepen tegen aanslagen IB/PVV over voorgaande jaren.
4.7.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende met een hoeveelheid aan gezondheidsproblemen te maken heeft (gehad). Het is echter de verantwoordelijkheid van belanghebbende om aan zijn fiscale verplichtingen te voldoen of daarvoor iemand in te schakelen. Dat belanghebbende in dit verband alles wat redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht heeft ondernomen, is niet aannemelijk geworden. Dat belanghebbende om uitstel voor het doen van aangifte heeft gevraagd is ook niet aannemelijk geworden. De inspecteur heeft ontkend dat het verzoek van belanghebbende is ontvangen en daar is verder ook geen enkel bewijs voor. De rechtbank is dit alles afwegende van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van avas. De boete is dan terecht opgelegd.
Is de boete passend en geboden?
4.8.
Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. De inspecteur heeft de verzuimboete vastgesteld op € 385. De rechtbank ziet geen aanleiding tot matiging van de boete. De enkele stelling van belanghebbende dat de boete onevenredig hoog is vastgesteld, is daartoe onvoldoende. De rechtbank acht de boete passend en geboden.
4.9.
Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Undue delay
4.10.
De rechtbank constateert dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie met (afgerond) twaalf maanden. Daarbij neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat 30 september 2022 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat de boete op dat moment is opgelegd, en zij uitspraak doet op 11 december 2024. Omdat de boete minder dan € 1.000 bedraagt is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM, de verdragsschending voldoende gecompenseerd. [4]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. De verzuimboete is terecht en niet tot een te hoog bedrag opgelegd. De rechtbank laat de uitspraak op bezwaar daarom ook in stand.
5.1.
Omdat de inspecteur het hoorrecht heeft geschonden, moet hij het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier op 9 december 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in samenhang met artikel 9, derde lid, van de AWR.
2.Paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
3.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844.
4.Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:175.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.