Op 2 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 23/12285, waarin belanghebbende beroep aantekende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Steenbergen. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 240.000 per 1 januari 2022, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 213.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ heeft geschonden door niet alle relevante gegevens te verstrekken die ten grondslag lagen aan de vastgestelde waarde. Dit leidde tot de conclusie dat de waarde van de woning te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft de waarde van de woning uiteindelijk schattenderwijs vastgesteld op € 235.000. De uitspraak van de rechtbank houdt in dat de waardebeschikking en de aanslag OZB moeten worden verlaagd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende.