ECLI:NL:HR:2015:1668

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
14/02230
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medebelanghebbendebeschikking in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 20 maart 2014, waarin werd geoordeeld over de afwijzing van een verzoek om een medebelanghebbendebeschikking op grond van artikel 28 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het jaar 2012. De belanghebbende, gehuwd in gemeenschap van goederen, had verzocht om een beschikking die betrekking had op de waarde van de woning die op naam van haar echtgenoot stond. De heffingsambtenaar had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot de rechtszaak.

De Rechtbank oordeelde dat de belanghebbende recht had op een medebelanghebbendebeschikking, omdat zij een fiscaal belang had bij de vastgestelde waarde van de onroerende zaak. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd. De Hoge Raad stelde vast dat de belanghebbende, ondanks dat de woning op naam van haar echtgenoot stond, recht had op een beschikking, omdat de waarde van de woning invloed had op de onroerendezaakbelasting en waterschapsbelasting die zij moest betalen. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank geen onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd en dat de middelen van het College niet konden slagen.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn in de proceskosten, vastgesteld op € 1470 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens werd een griffierecht van € 493 opgelegd aan het college. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de Wet WOZ en de rechten van medebelanghebbenden in belastingzaken.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 14/02230
19 juni 2015
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het
college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn(hierna: het College) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Gelderlandvan 20 maart 2014, nr. AWB 13/4535 betreffende de ten aanzien van
[X]te
[Z ](hierna: belanghebbende) gegeven beschikking op een verzoek als bedoeld in artikel 28 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) voor het jaar 2012 betreffende de onroerende zaak [a-straat] te [Z ]. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Het College heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 31 maart 2015 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende en haar echtgenoot zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij wonen samen in de echtelijke woning te [Z ] (hierna: de woning). De woning staat als eigendom geregistreerd op naam van de echtgenoot.
2.1.2.
Bij beschikking van 29 februari 2012 heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning op de voet van artikel 22 Wet WOZ naar de waardepeildatum 1 januari 2011 voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 259.000. De beschikking is bekendgemaakt aan de echtgenoot van belanghebbende. De echtgenoot van belanghebbende heeft tegen deze beschikking geen bezwaar gemaakt.
2.1.3.
Bij brief van 2 maart 2013 heeft de gemachtigde van belanghebbende de heffingsambtenaar verzocht om met betrekking tot de woning voor het jaar 2012 een ten name van belanghebbende gestelde beschikking als bedoeld in artikel 28 Wet WOZ (hierna: medebelanghebbendebeschikking) af te geven.
2.1.4.
De heffingsambtenaar heeft dit verzoek bij beschikking van 13 maart 2013 afgewezen.
2.2.
Voor de Rechtbank was in geschil of aan belanghebbende een medebelanghebbendebeschikking had moeten worden afgegeven. De Rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Tegen dit oordeel richten zich de middelen.
2.3.
Bij de behandeling van de middelen wordt het volgende vooropgesteld. Voor afgifte van een medebelanghebbendebeschikking is onder meer vereist dat de aanvrager van die beschikking aannemelijk maakt met betrekking tot de heffing van belasting te zijnen aanzien belang te hebben bij de vastgestelde waarde van een onroerende zaak. Van een dergelijk fiscaal belang is sprake indien de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak op grond van de Wet WOZ voor het desbetreffende jaar van invloed is op enige van de aanvrager te heffen belasting (vgl. HR 11 april 2014, nr. 13/04507, ECLI:NL:HR:2014:835, BNB 2014/195).
2.4.
In het onderhavige geval heeft de Rechtbank geoordeeld dat sprake is van een fiscaal belang als hiervoor in 2.3 bedoeld. Daarbij is de Rechtbank ervan uitgegaan dat belanghebbende met betrekking tot de heffing van onroerendezaakbelasting en waterschapsbelasting te harer aanzien belang heeft bij de vastgestelde waarde. Dit oordeel, geeft, gelet op hetgeen hiervoor in 2.3 is overwogen, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het tweede middel faalt dan ook.
2.5.
Doordat in artikel 30, lid 1, Wet WOZ is bepaald dat artikel 26a, lid 2, AWR van overeenkomstige toepassing is met betrekking tot de waardebepaling en waardevaststelling ingevolge de hoofdstukken III en IV van de Wet WOZ, kan onder omstandigheden de echtgenoot van degene tot wie de waardebeschikking is gericht zelf bezwaar maken tegen die beschikking. Deze mogelijkheid laat onverlet dat die echtgenoot een fiscaal belang kan hebben in de hiervoor in 2.3 bedoelde zin. Degene die een dergelijk belang heeft kan volgens artikel 28 Wet WOZ aanspraak maken op een te zijnen aanzien te nemen medebelanghebbendebeschikking. Anders dan het middel betoogt, geldt hierbij niet als eis dat die medebelanghebbende niet op de hoogte is of zou kunnen zijn van de ten aanzien van zijn echtgenoot genomen beschikking. Ook het eerste middel kan derhalve niet slagen.

3.Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond,
verstaat dat de heffingsambtenaar van de gemeente Apeldoorn de gevraagde beschikking neemt, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1470 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2015.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn wordt een griffierecht geheven van € 493.