ECLI:NL:RBZWB:2024:8172

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
RK 24-019809
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift inzake conservatoir beslag op Volkswagen in verband met schijnconstructie

Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift werd ingediend door een klager, vertegenwoordigd door mr. S. Schilder, tegen een conservatoir beslag op een Volkswagen Golf GTI. De klager stelde eigenaar te zijn van de auto, die in beslag was genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar verdachte [belanghebbende 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klager een geldleningsovereenkomst had afgesloten met [belanghebbende 2], de moeder van verdachte [belanghebbende 1], waarbij de Volkswagen als onderpand diende. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, betoogde dat er sprake was van een schijnconstructie, waarbij de werkelijke eigenaar van de auto verdachte [belanghebbende 1] zou zijn.

Tijdens de zitting op 5 november 2024 is de klager niet verschenen, maar zijn de officier van justitie en de gemachtigd advocaat gehoord. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de inbeslagname en de geldleningsovereenkomst zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de klager en [belanghebbende 2] een constructie hadden opgezet om de verhaalsmogelijkheden op verdachte [belanghebbende 1] te frustreren. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ongegrond was, omdat er sprake was van een situatie zoals bedoeld in artikel 94a lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, wat betekent dat het beslag gerechtvaardigd was.

De beslissing werd genomen door mr. J.C. Gillesse, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-213430-23
raadkamernummer : 24-019809
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [datum] 1998 te [plaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. S. Schilder, advocaat te Utrecht (Maliebaan 57, 3581 CE Utrecht),
hierna te noemen: de klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv, ingediend op 8 augustus 2024 ter griffie van deze rechtbank;
  • de kennisgeving van inbeslagneming op grond van artikel 94 en 94a Sv, waaruit blijkt dat op 16 juli 2024 in het strafvorderlijk onderzoek tegen klager in beslag is genomen: een Volkswagen, Golf GTI met [kenteken] (hierna: de Volkswagen);
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
  • het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 17 september 2024 en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 5 november 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en mr. S. Schilder als gemachtigd advocaat van klager, gehoord.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
De belanghebbenden zijn behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen. Dit zijn: [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] .
Op 17 september 2024 is de behandeling van onderhavig klaagschrift aangehouden. De rechter heeft de officier van justitie opdracht gegeven om de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie
methet bijgevoegde proces-verbaal (PVB. Goederen. [kenmerk] ) aan het raadkamerdossier toe te voegen. De rechtbank heeft voornoemde stukken voorafgaand aan de zitting ontvangen.
De raadsvrouw heeft in raadkamer aangevoerd dat de door het Openbaar Ministerie beschreven omstandigheden ter onderbouwing van de stelling dat verdachte [belanghebbende 1] de feitelijke eigenaar van de Volkswagen is, niet worden bevestigd door de inhoud van het ontvangen proces-verbaal. Daarbij zien de in de conclusie genoemde omstandigheden op de eerste inbeslagname van de Volkswagen en niet op de tweede inbeslagname op 16 juli 2024 waar het in deze zaak om gaat. Deze omstandigheden kunnen volgens de raadsvrouw dan ook niet worden meegenomen. Klager behoudt hoe dan ook het eigendomsvoorbehoud ongeacht wie de feitelijke eigenaar/gebruiker van de Volkswagen is. In artikel 4 van de geldleningsovereenkomst tussen klager en mevrouw [belanghebbende 2] wordt uitdrukkelijk gesteld dat de lener ter zekerheid van de geldlening en verschuldigde rente de Volkswagen als onderpand stelt. Uit de geldleningsovereenkomst volgt dat sprake is van jaarlijkse aflossingen volgens het aflossingsschema tot het moment dat een totaalbedrag is afgelost, waarna het eigendom overgaat op de lener. Nu door [belanghebbende 2] de opschortende voorwaarde van algehele afbetaling van het verschuldigde bedrag nog niet is voldaan, is het eigendom van de Volkswagen nog niet overgegaan naar [belanghebbende 2] en rust het eigendomsrecht nog steeds op klager. Klager is dus de eigenaar van de Volkswagen. Artikel 94a lid 4 of 5 lid Sv speelt volgens de raadsvrouw niet. De door het Openbaar Ministerie gestelde schijnconstructie is ook niet met feiten onderbouwd. Klager heeft de in onderhavige zaak een geldleningsovereenkomst gebruikt die voldoet aan de eisen van de Hoge Raad. De raadsvrouw verzoekt dan ook het klaagschrift gegrond te verklaren en de teruggave van de Volkswagen aan klager te gelasten.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard nu er meer dan voldoende aanwijzingen zijn die duiden op een schijnconstructie waarmee wordt getracht te verhullen dat verdachte [belanghebbende 1] de feitelijke eigenaar is van de Volkswagen.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in zijn beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
Het is de rechtbank op grond van de onderliggende stukken onduidelijk of er naast conservatoir beslag ook nog klassiek beslag op de Volkswagen rust. Gelet op het verhandelde in raadkamer gaat de rechtbank er vanuit dat er geen sprake meer is van beslag ex artikel 94 Sv en houdt het ervoor dat het klaagschrift enkel nog ziet op beslag ex artikel 94 a Sv.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het conservatoir beslag dat is gelegd op grond van artikel 94a Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [1] moet de rechter, bij een artikel 94a, eerste, tweede of derde lid, Sv beslag onderzoeken:
(i) of ten tijde van de beslissing op het klaagschrift sprake van een redelijk vermoeden van schuld van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde of vijfde categorie kan worden opgelegd;
en
(ii) of zich het geval voordoet dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Als klager een derde is tegen wie het strafrechtelijk onderzoek zich niet richt, dan zal de rechtbank moeten beoordelen of klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Zij mag daarbij civielrechtelijke aspecten betrekken. De rechtbank hoeft daarbij geen burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties te beslechten [2] . Het gaat om een voorlopig oordeel over eigendomsrechten [3] . Als de rechtbank oordeelt dat klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, dan moet zij vervolgens kijken of er sprake is van een situatie als genoemd in artikel 94a lid 4 of lid 5 Sv [4] .
Hier is sprake van een klager die stelt eigenaar van de Volkswagen te zijn en om teruggave vraagt, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht en die niet de beslagene is. De vraag die de rechtbank als eerste dient te beantwoorden is of buiten redelijke twijfel vast is komen te staan dat klager als eigenaar van de betreffende Volkswagen kan worden
aangemerkt. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De Volkswagen is in beslag genomen in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte [belanghebbende 1] . Deze had de Volkswagen eerst geleased van [leasemaatschappij] . De Volkswagen is na inbeslagname door het Openbaar Ministerie geretourneerd aan [leasemaatschappij] met de bedoeling dat deze de auto zou verkopen zodat het Openbaar Ministerie deze na aftrek van het restantbedrag wat op grond van de leaseovereenkomst nog aan [leasemaatschappij] verschuldigd was, beslag kon leggen op de meeropbrengst. In strijd met die afspraak heeft [leasemaatschappij] de Volkswagen in januari 2024 verkocht aan mevrouw [belanghebbende 2] , zijnde de moeder van verdachte [belanghebbende 1] , voor het restantbedrag dat [belanghebbende 1] op grond van de leaseovereenkomst nog aan [leasemaatschappij] verschuldigd was, te weten
€ 15.518,57. Deze heeft de Volkswagen met het geld van klager - middels een geldleningsovereenkomst - betaald. In de betreffende geldovereenkomst is ter zekerheid van de betaling van de een eigendomsvoorbehoud opgenomen zolang het hele bedrag nog niet is betaald.
Gelet op de inhoud van de voorhanden zijnde stukken, met name blijkend uit het proces-verbaal van PVB. Goederen. [kenmerk] , is de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat niet [belanghebbende 2] , maar verdachte [belanghebbende 1] de feitelijke gebruiker van de Volkswagen is. Zo zou verdachte [belanghebbende 1] stelselmatig in de Volkswagen rijden, is in een ANPR-hit gezien dat een mannelijk persoon de Volkswagen bestuurt, staat de Volkswagen vaak bij de woning van verdachte [belanghebbende 1] geparkeerd (ook in de nachtelijke uren), is gebleken dat verdachte [belanghebbende 1] de lopende verzekering voor de Volkswagen betaalt en lag bij de tweede inbeslagname de Volkswagen vol met eigendommen van verdachte. In voornoemde feiten en omstandigheden ziet de rechtbank voldoende aanwijzingen dat sprake is van een schijnconstructie met als doel de verhaalsmogelijkheden op verdachte [belanghebbende 1] te frustreren. Doordat de Volkswagen is verkocht aan [belanghebbende 2] is die aan het vermogen van verdachte [belanghebbende 1] onttrokken, waardoor de mogelijkheden om verhaal te nemen op het vermogen van [belanghebbende 1] zijn verminderd. Het betreft een auto uit 2021 van ruim € 50.000,-- die met een vluchtige blik op autoverkoopsites nu minimaal nog de helft daarvan kan opbrengen en dat is ongeveer €10.000,-- meer dan waarvoor de moeder van verdachte [belanghebbende 1] de auto van [leasemaatschappij] heeft teruggekocht. De rechtbank is daarom van oordeel dat de tussen klager en [belanghebbende 2] gesloten geldleningsovereenkomst is afgesloten met het doel om de uitwinning van de Volkswagen voor verhaal te frustreren. De feiten en omstandigheden zijn zo concreet, dat op grond daarvan het sterke vermoeden gewettigd is dat klager dat wist of redelijkerwijze kon vermoeden. Er is met andere woorden sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 94a lid 4 Sv. Hetgeen klager in zijn klaagschrift naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank, gelet op het summiere karakter dat het onderzoek in raadkamer in een beklagprocedure kenmerkt, niet tot een ander oordeel gebracht. Een situatie als bedoeld in artikel 94a, vierde of vijfde lid Sv doet zich dus voor. Daarom zal het beklag ongegrond worden.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 19 november 2024 genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 19 november 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).