4.4Gelet op hetgeen hiervoor in 4.3.1 en 4.3.2 is overwogen, is het hiervoor in 4.1 weergegeven betoog juist en slaagt het middel in zoverre. Voor het overige behoeft het geen behandeling. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4.5.1Met het oog op het geding na verwijzing merkt de Hoge Raad op dat hetgeen hiervoor in 4.2 is overwogen niet wegneemt dat een beschikking fiscale eenheid een als toezegging op te vatten expliciete uitlating is van de inspecteur die onder omstandigheden, zoals omschreven in de rechtspraak van de Hoge Raad, bij de betrokken belastingplichtigen het in rechte te beschermen vertrouwen wekt dat zij gezamenlijk een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet vormen.
4.5.2Voor zo’n in rechte te beschermen vertrouwen is in de eerste plaats vereist dat de inspecteur de toezegging heeft gedaan na kennisneming van alle daartoe benodigde feiten en omstandigheden van het geval. Aan dit vereiste wordt hoe dan ook niet voldaan indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat aan de inspecteur onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt, en de inspecteur (mede) op basis daarvan een beschikking heeft gegeven.
Verder is vereist dat de belastingplichtige aan die uitlatingen het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de fiscus in zijn geval aan wettelijke, dan wel andere door hem in acht te nemen algemene regels een bepaalde toepassing zal geven.
Bovendien is voor in rechte te beschermen vertrouwen vereist dat de toezegging niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat de belastingplichtige redelijkerwijs de onjuistheid daarvan had kunnen en moeten beseffen, en daarom op nakoming van die toezegging in redelijkheid niet mocht rekenen.
4.5.3Indien een toezegging in de hiervoor in 4.5.2 bedoelde zin is gedaan door middel van een beschikking fiscale eenheid, geldt hetgeen hiervoor in 4.5.2 is overwogen niet alleen indien de inspecteur daadwerkelijk kennis heeft genomen van alle benodigde feiten en omstandigheden van het geval, maar ook indien de belastingplichtige in redelijkheid ervan mocht uitgaan dat de inspecteur kennis heeft genomen van alle feiten en omstandigheden die hij (de inspecteur) voor de door hem gedane toezegging nodig acht. Bij de beoordeling of de belastingplichtige hiervan in redelijkheid mocht uitgaan, is het van belang dat het op de weg ligt van de belastingplichtige die de inspecteur vraagt een beschikking fiscale eenheid te geven, ervoor te zorgen dat de inspecteur alle informatie verkrijgt waarover die belastingplichtige redelijkerwijs de beschikking heeft of kan krijgen en die nodig is om deze kwestie op haar fiscale merites te kunnen beoordelen (vergelijk artikel 4:2, lid 2, Awb). Daaraan doet niet af dat de inspecteur op grond van artikel 3:2 Awb bij de voorbereiding van een besluit is gehouden om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren.
4.5.4De inspecteur is echter niet gebonden aan een door middel van een beschikking fiscale eenheid gedane toezegging, en de belastingplichtige kan niet met succes een beroep doen op vertrouwen gewekt door een dergelijke toezegging, indien die belastingplichtige (i) bij het verzoek om die beschikking of naar aanleiding van vragen van de inspecteur om nadere inlichtingen naar aanleiding van dat verzoek, onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt dan wel de inspecteur de juiste en volledige inlichtingen daarover heeft onthouden, terwijl (ii) die belastingplichtige redelijkerwijs had moeten weten dat de inspecteur daardoor niet in staat was het verzoek goed en volledig op zijn fiscale merites te beoordelen.Bij de beoordeling of de belastingplichtige bij de beantwoording van vragen in een aanvraagformulier voor een beschikking of naar aanleiding van nadere vragen van de inspecteur onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, dan wel de inspecteur de juiste en volledige inlichtingen heeft onthouden als hiervoor bedoeld onder (i), komt het erop aan of de belastingplichtige die vragen redelijkerwijs heeft mogen opvatten zoals hij heeft gedaan.
4.6.1Voorts merkt de Hoge Raad met het oog op de beoordeling door het verwijzingshof het volgende op over de hiervoor in 3.2.4 geciteerde passage uit de Instructie.
4.6.2Deze passage heeft betrekking op het geval dat de belastingplichtige de inspecteur niet opzettelijk onjuist of onvolledig heeft geïnformeerd maar het geven van een onjuiste beschikking wel in enige mate te wijten is aan de belastingplichtige. Dit zou bij belanghebbende het geval kunnen zijn indien komt vast te staan dat zij in de hier van belang zijnde periode niet de economische eigendom van de aandelen in de dochtervennootschap had. In dat geval moet worden aangenomen dat de beschikking op basis van onjuiste informatie is gegeven, en dat dit in enige mate is te wijten aan belanghebbende, zoals bedoeld in die passage uit de Instructie, aangezien zij bij de aanvraag van de beschikking heeft vermeld dat zij wél de economische eigendom van ten minste 95 procent van de aandelen in de dochtervennootschap bezit.
4.6.3Indien een onjuiste beschikking in enige mate aan de belastingplichtige is te wijten, zonder dat sprake is van opzet of grove schuld, zal volgens de hier bedoelde passage van de Instructie “van geval tot geval bekeken moeten worden of intrekking of herziening mogelijk is”. De opmerking dat dit van geval tot geval moet worden bekeken kan, bij gebreke van verdere concretisering in de Instructie, niet worden beschouwd als een voorschrift hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheid dient uit te oefenen en leent zich daarom niet ervoor om als rechtsregel te worden toegepast. Daarbij komt nog dat intrekking of herziening niet nodig is om rechtsgevolg te ontzeggen aan een ten onrechte genomen beschikking fiscale eenheid (zie hiervoor in 4.2).
4.6.4Belanghebbende kan dan ook niet aan de Instructie ontlenen dat de Inspecteur is gebonden aan de beschikking en dat zij daarom tezamen met de dochtervennootschap als fiscale eenheid moet worden behandeld, indien niet aan de bij of krachtens artikel 15 van de Wet daarvoor gestelde vereisten wordt voldaan.