ECLI:NL:RBZWB:2024:8092

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
23/10099
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda had op 13 mei 2023 een naheffingsaanslag opgelegd aan belanghebbende, omdat er geen parkeerbelasting was voldaan voor het parkeren van haar auto aan de [straat] te Breda. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond heeft verklaard en dat er geen zitting nodig was, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende stelde dat zij over een geldige parkeervergunning beschikte, maar de rechtbank oordeelt dat de vergunning niet geldig was in de zone waar de auto was geparkeerd. De rechtbank wijst erop dat de voorwaarden van de vergunning niet zijn nageleefd, waardoor er geen sprake was van parkeren met een vergunning. Bovendien slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet, omdat belanghebbende geen gelijke gevallen heeft aangedragen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10099

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 augustus 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd (de naheffingsaanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 13 mei 2023 een auto met [kenteken] geparkeerd aan de [straat] te Breda. Tijdens een controle omstreeks 18:30 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
3.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 60,05, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 57,75 aan kosten van de naheffingsaanslag.
3.2.
Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende met [kenteken] stond geparkeerd op de datum, tijd en locatie die op de naheffingsaanslag zijn vermeld.

Motivering

4. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan haar is opgelegd, omdat zij over een geldige parkeervergunning beschikt zodat geen parkeerbelasting verschuldigd is. Voor het geval wel parkeerbelasting zou zijn verschuldigd beroep zij zich op het gelijkheidsbeginsel, omdat de bezwaren van anderen in gelijke gevallen gegrond zijn verklaard.
4.1.
De heffingsambtenaar betwist dat de parkeervergunning geldig is in de zone waar belanghebbende heeft geparkeerd. Zij is daarom parkeerbelasting verschuldigd. Een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel komt belanghebbende niet toe omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Daarbij zijn de desbetreffende bezwaren ten onrechte gegrond verklaard, aldus de heffingsambtenaar.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
4.2.
Op grond van vaste jurisprudentie is alleen sprake van parkeren met een vergunning als bij het parkeren wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend. Is aan één of meer van deze voorwaarden niet voldaan, dan is er geen sprake van parkeren met die vergunning. [1] De voorwaarde dat in het juiste gebied dient te worden geparkeerd is ook uitdrukkelijk opgenomen in de desbetreffende vergunningsvoorwaarden: “uw bezoek mag alleen gebruik maken van de bezoekersregeling in de straten van het gebied waar u een bezoekersregeling voor heeft”.
Belanghebbende heeft haar auto geparkeerd in een zone buiten het parkeergebied waar de bezoekersvergunning geldig was. Dit betekent dat aan één of meer voorwaarden van de bezoekersvergunning niet is voldaan, waardoor geen sprake was van parkeren met die vergunning. Belanghebbende heeft ook niet op andere wijze de parkeerbelasting voldaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen.
Gelijkheidsbeginsel
4.3.
Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Belanghebbende heeft geen gevallen aangedragen die gelijk zijn aan het geval van belanghebbende.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat zelfs indien sprake zou zijn van gelijke gevallen en de heffingsambtenaar in deze gevallen een foutieve beoordeling heeft toegepast, uit vaste rechtspraak volgt dat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat het betrokken bestuursorgaan kan worden gedwongen om eenmaal gemaakte fouten te (blijven) herhalen. [2] De naheffingsaanslag is daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht opgelegd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, rechter, in aanwezigheid van F. de Jong, griffier op 27 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336.
2.Centrale Raad van Beroep 26 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:817.