ECLI:NL:CRVB:2023:817

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
21 / 3147 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herwaardering functie en toekenning hogere rang bij de Koninklijke Marine

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023, wordt het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om herwaardering van zijn functie en toekenning van een hogere rang behandeld. Appellant, werkzaam bij het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK), had verzocht om zijn functie te herwaarderen en de hogere rang van [B] toegekend te krijgen, terwijl zijn functie bij de Koninklijke Marine (KM) op het niveau van [A] was gewaardeerd. De staatssecretaris van Defensie had het verzoek afgewezen, met het argument dat er fouten waren gemaakt bij de bevordering van collega's van appellant, maar dat deze fouten niet herhaald hoefden te worden op basis van het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd.

De Raad oordeelde dat de staatssecretaris aannemelijk had gemaakt dat de bevordering van de voorgangers van appellant op basis van fouten was gebeurd en dat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat gemaakte fouten herhaald moeten worden. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat appellant niet had aangetoond dat er toezeggingen waren gedaan die hem in redelijkheid deden geloven dat hij de rang van [B] zou krijgen. De Raad concludeerde dat de afwijzing van het verzoek van appellant om herwaardering van zijn functie in stand blijft, en dat hij geen griffierecht terugkrijgt of vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

21/3147 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 juli 2021, 20/1857 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 26 april 2023

Inleiding

1.1.
Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek van appellant om herwaardering van zijn functie met toekenning van een hogere rang.
1.2.
De staatssecretaris is met het bestreden besluit van 23 januari 2020 op het bezwaar van appellant bij de afwijzing gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
1.4.
Namens appellant heeft mr. M.M. van Breet, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Breet. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. van der Weijden, drs. H.C.J.M. Kruijer en C.M. van Gerwen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Bij de beoordeling van het hoger beroep gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Bij besluit van 29 juni 2015 is aan appellant, [ rang A] ([A] ) bij de Koninklijke Marine (KM), met ingang van 16 augustus 2015 de functie van [functie 2] ( [functie 2] ) bij het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK) toegewezen.
2.2.
Bij besluit van 5 juli 2017 is het verzoek van appellant om zijn functie te herwaarderen en hem de hogere rang van [rang B] ([B]) toe te kennen, afgewezen.
2.3.
Appellant heeft bij brief van 17 augustus 2017 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Dit bezwaar is vanwege overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.
De brief van 17 augustus 2017 is (ook) aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het in rechte vaststaande besluit van 5 juli 2017.
2.5.
Bij besluit van 24 april 2018 heeft de staatssecretaris het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 5 juli 2017 afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.6.
Bij besluit van 10 september 2018 heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.7.
De rechtbank heeft op 3 september 2019 het beroep van appellant tegen het besluit van 10 september 2018 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, met veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten en het griffierecht. Voor zover in dit hoger beroep nog van belang heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris dient te bezien of het gelijkheidsbeginsel aanleiding kan zijn om appellant vanaf 17 augustus 2017 in aanmerking te brengen voor bevordering tot [B].
2.8.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 3 september 2019 heeft de staatssecretaris bij besluit van op 23 januari 2020 (bestreden besluit) een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek is opnieuw ongegrond verklaard. Volgens de staatssecretaris slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet en berust de bevordering van de voorgangers van appellant op een fout. Ten tijde van de Defensiebrede reorganisatie in 2004/2005 is de arbeidsplaats Plv. Hfd. Dienstploeg Operatie Centrum aangemaakt met een somscore van 34 punten. Deze score komt voor het CZSK overeen met de rang van sergeant en voor het Commando Landstrijdkrachten (CLAS), het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) en de Koninklijke Marechaussee (KMar) met de rang van [A]. Op 30 maart 2007 is met toepassing van de beleidsvrije ruimte de rang definitief vastgesteld. De functie is een rang hoger vastgesteld, namelijk [A] voor het CZSK en [B] voor het CLAS, CLSK en Kmar. De Formatieboekhouding van de Bestuursstaf heeft abusievelijk bij zowel de arbeidsplaatsen van het CLAS, CLSK, Kmar als van het CZSK de rangcode 320 gemuteerd, wat neerkomt op een rang van [B] bij het CZSK. De arbeidsplaats bij CZSK had rangcode 280 moeten krijgen. Door deze vergissing is [B] [naam 1] op de arbeidsplaats geplaatst van 4 oktober 2004 tot 31 mei 2005, gevolgd door [B] [naam 2] van 17 mei 2007 tot 30 september 2009. Op 8 november 2007 is alsnog de juiste rangcode (280) gemuteerd en is de fout hersteld. Op 3 augustus 2009 is [A] [naam 3] op de desbetreffende arbeidsplaats geplaatst en tevens bevorderd tot [B]. Deze bevordering had, op basis van de rangcode die aan de standplaats gekoppeld is, niet mogen plaatsvinden. Met de opvolger, [A] [naam 4] , is de gemaakte fout niet herhaald. Hij is op de betrokken arbeidsplaats niet bevorderd tot [B]. In 2013 heeft wederom een Defensiebrede reorganisatie plaatsgevonden, waarbij de arbeidsplaats is aangepast naar Plv. Hfd. Dienstploeg DOC, en waarbij de waardering van de functie ongewijzigd is vastgesteld. Formatieboekhouding heeft toen (wederom) bij de arbeidsplaats van het CZSK foutief de rangcode 320 gemuteerd. [A] [naam 4] is op basis van de gekoppelde rang behorende bij de arbeidsplaats bevorderd tot [B]. Door reorganisatie van de afdelingen formatiemanagement en het overdragen van bevoegdheden is de foutief gemuteerde rangcode bij de arbeidsplaats pas op 1 juli 2015 hersteld naar rangcode 280. Appellant is op 16 augustus 2015, conform de rang die gekoppeld is aan de arbeidsplaats, niet bevorderd tot [B]. De opvolger van appellant is evenmin bevorderd tot [B].

Uitspraak van de rechtbank

3. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris met zijn toelichting in het bestreden besluit aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van gemaakte fouten bij de voorgangers van appellant op de functie. Hoewel veel fouten zijn gemaakt, hoeft de staatssecretaris deze fouten niet te herhalen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris, onder verwijzing naar de nota (Aanbieding herziening P&O instructie 2 - Formatiemanagement) van 15 oktober 2018, onderbouwd dat de rang [B] bij de KM niet gelijk is aan die bij de andere krijgsmachtonderdelen. Van gelijke gevallen die gelijk behandeld moeten worden, is volgens de rechtbank dan ook geen sprake, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat specifiek in zijn situatie de rang van [B] zou worden toegekend.

Beoordeling door de Raad

4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat hij op grond van het gelijkheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel, recht heeft om per 17 augustus 2017 te worden bevorderd tot [B].
Het gelijkheidsbeginsel
4.2.
De Raad stelt met de rechtbank voorop, dat conform de functiewaardering en toepassing van beleidsruimte de functie van appellant bij CZSK is gewaardeerd op het niveau van [A] en bij de overige krijgsmachtonderdelen op het niveau van [B] en dat dit gelijke rangen zijn, hoewel de benaming verschilt.
4.3.
Vaste rechtspraak is dat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat het betrokken bestuursorgaan kan worden gedwongen om eenmaal gemaakte fouten te (blijven) herhalen. [1]
4.4.
Appellant heeft, ter onderbouwing van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel, zijn gronden van beroep herhaald. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de staatssecretaris met zijn uitvoerige toelichting (zie 2.8) aannemelijk heeft gemaakt dat bij de bevordering van de collega’s van appellant sprake is geweest van fouten en niet van bewuste keuzes. Hoewel appellant kan worden toegegeven dat er meerdere fouten zijn gemaakt gedurende een relatief lange periode, brengt deze omstandigheid in dit geval niet mee dat de onjuiste rang op grond van het gelijkheidsbeginsel herhaald moet worden.
Het vertrouwensbeginsel
4.5.
Volgens vaste rechtspraak [2] is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat hij op grond van de functiebeschrijving, de vacaturetekst en het sollicitatiegesprek erop mocht vertrouwen dat hij bij plaatsing in de functie Plv. Hfd. Dienstploeg DOC de rang van [B] zou krijgen. De Raad volgt appellant hier niet in. Vooropgesteld wordt dat vermelding van de rang van [B] in de functiebeschrijving wat betreft de andere krijgsmachtonderdelen dan de CZSK een correcte vermelding is. Dat de rangen bij de CZSK lager zijn dan die bij de andere krijgsmachtonderdelen (maar wat salariëring betreft gelijk) mag als algemeen bekend verondersteld worden. Als in de genoemde stukken of het gesprek niettemin al een uitlating zou zijn gedaan over de aan de geambieerde functie verbonden rang en als daarmee al sprake zou zijn geweest van gerechtvaardigde verwachtingen als in 4.5 bedoeld, dan nog kan dit bij afweging van de belangen in dit geval niet gehonoreerd worden. Het algemeen belang van de staatsecretaris bij een juiste toepassing van de bestaande regelgeving en het niet (verder) laten ontstaan van ongelijkheid moet in dit geval zwaarder wegen dan het individuele belang van appellant. Van belang daarbij is dat de functie in 2007 al een hogere rang toebedeeld heeft gekregen dan de rang die overeenkwam met het puntensaldo; het vasthouden aan een nog hogere rang zou te veel ongelijkheid tot gevolg hebben ten opzichte van andere functies binnen de krijgsmacht.
4.7.
Uit 4.5 en 4.6 volgt dat ook het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt niet. Dat betekent dat de afwijzing van het verzoek van appellant om herwaardering van zijn functie, met toekenning van de hogere rang [B], in stand blijft. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Appellant krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en L.M. Tobé en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.C. van Bentum

Voetnoten

1.Zie CRvB 28 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY7671.
2.Zie CRvB 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.