Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden op het trottoir op de Nieuwlandstraat te Tilburg op 15 mei 2022. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de bebording en de straatinrichting verwarrend waren, waardoor hij niet had kunnen weten dat hij het voetgangersgebied binnenreed. De officier van justitie heeft de verklaring van de gemeente en de verbalisant als doorslaggevend beschouwd, maar de kantonrechter oordeelt dat de feitenbasis voor deze beslissing te smal was.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, inderdaad heeft plaatsgevonden, maar heeft ook geconstateerd dat er sprake was van een schending van de hoorplicht door de officier van justitie. Dit heeft geleid tot de gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep. De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd, omdat de redelijke termijn van berechting was overschreden. De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd verlaagd tot € 84,38, plus administratiekosten, en dat het teveel betaalde bedrag aan betrokkene moest worden terugbetaald.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke verkeersborden en de noodzaak voor de officier van justitie om de hoorplicht te respecteren. De kantonrechter heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken over de verkeerssituatie in de Nieuwlandstraat, wat de context van deze zaak verder verduidelijkt. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.