In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar behandeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een woning in [plaats], vastgesteld op € 332.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet volledig heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 40 van de Wet WOZ. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar de opgevraagde gegevens, zoals de grondstaffel en taxatiekaart, niet heeft verstrekt, wat in strijd is met de wet. Dit gebrek is in beroep hersteld door het indienen van een taxatierapport, maar de rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de waarde van de woning op de waardepeildatum moet worden vastgesteld op € 298.000, en verklaart het beroep van de belanghebbende gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende.