In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar met betrekking tot de WOZ-waarde van zijn woning. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 335.000 per 1 januari 2021, maar de belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat deze te hoog was. De rechtbank heeft op 16 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet volledig heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 40 van de Wet WOZ. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de opgevraagde gegevens, zoals de grondstaffel en taxatiekaart, niet tijdig heeft verstrekt, wat in strijd is met de wet. Dit gebrek is echter hersteld in de beroepsfase door het indienen van een taxatierapport, waardoor de belanghebbende niet benadeeld is.
De rechtbank heeft de waarde van de woning uiteindelijk vastgesteld op € 322.000, omdat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de eerder vastgestelde waarde van € 335.000 correct was. De rechtbank heeft de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig verminderd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende. De uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer op 27 november 2024.