ECLI:NL:RBZWB:2024:786

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_2400
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking Wajong-uitkering van eiser die naar Nieuw-Zeeland is verhuisd

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn Wajong-uitkering door het UWV. Eiser, geboren in 1991, ontving een Wajong-uitkering en verhuisde in januari 2022 naar Nieuw-Zeeland om bij zijn echtgenote te zijn. Het UWV heeft zijn uitkering per 1 februari 2022 ingetrokken omdat hij in het buitenland woonde. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 16 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. Eiser stelt dat hij zijn vertrek heeft gemeld en dat er onduidelijkheid is ontstaan over de mogelijkheden om zijn uitkering te behouden. Het UWV heeft echter gesteld dat er geen recht op Wajong-uitkering bestaat voor personen die buiten Nederland wonen, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV op goede gronden de Wajong-uitkering van eiser heeft ingetrokken. De rechtbank concludeert dat er geen zwaarwegende redenen zijn om de hardheidsclausule toe te passen, en dat de verhuizing van eiser en zijn echtgenote in overwegende mate gebaseerd is op eigen keuze. Eiser heeft niet aangetoond dat hij voor zijn zorg afhankelijk is van zijn echtgenote, en de rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Eiser's beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt ook niet, omdat er geen toezeggingen zijn gedaan door het UWV die erop wijzen dat hij zijn uitkering zou kunnen behouden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de intrekking van de Wajong-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2400 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. M.B.A. Van Grinsven).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Met het bestreden besluit van 31 maart 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.
Tevens was aanwezig de echtgenote van eiser, [echtgenote] ,

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser, geboren op [geboortedag] 1991, ontving een Wajonguitkering.
Met de brief van 14 augustus 2020 heeft eiser het UWV laten weten dat hij graag met behoud van zijn Wajonguitkering in Nieuw-Zeeland wil gaan wonen.
Met de brief van 6 oktober 2020 heeft het UWV eiser bericht dat hij, zoals toegelicht in het telefoongesprek op 6 oktober 2020, niet aan de voorwaarden voldoet om met behoud van uitkering naar het buitenland te verhuizen. Als eiser alsnog verhuist, dient hij dit te melden met een wijzigingsformulier en zal zijn uitkering worden beëindigd.
Met het wijzigingsformulier van 5 januari 2022 meldt eiser bij het UWV dat hij over de periode van 21 januari 2022 tot en met 21 januari 2023 in Nieuw-Zeeland gaat verblijven. Zijn (partner)visum is één jaar geldig en hij mag niet werken. Eiser geeft aan dat zijn uitkering met ingang van februari 2022 kan worden stopgezet.
Op 7 januari 2022 heeft het UWV telefonisch contact gehad met eiser.
Met het besluit van 11 februari 2022 heeft het UWV eisers Wajonguitkering met ingang van 1 februari 2022 ingetrokken omdat hij in het buitenland woont.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 31 maart 2022 heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard. Het UWV stelt dat als betrokkene naar het buitenland verhuist er geen recht meer bestaat op een Wajonguitkering. Er zijn een aantal uitzonderingen:
  • Als betrokkene medische behandeling nodig heeft in het buitenland.
  • Als betrokkene een baan heeft gevonden waarmee hij zelf geld kan verdienen.
  • Als de ouders of verzorgers van betrokkene naar het buitenland moeten verhuizen en betrokkene voor zijn verzorging van hen afhankelijk is.
In eisers situatie is van deze uitzonderingen geen sprake. Hij kan daarom zijn Wajong-uitkering niet behouden. Met betrekking tot eisers beroep op het vertrouwensbeginsel stelt het UWV dat uit het telefoonrapport van 7 januari 2022 blijkt dat alleen is aangegeven dat zal worden onderzocht of behoud van de Wajonguitkering mogelijk is. Er is volgens het UWV echter geen sprake van de toezegging dat eiser zijn uitkering kan behouden.
Omdat eiser vanaf 29 september 2023 weer in Nederland woont is hem met het besluit van 2 oktober 2023 met ingang van 29 september 2023 weer een Wajonguitkering toegekend.

Beroep

3.1.
Eiser stelt dat hij in januari 2022 naar Nieuw-Zeeland is vertrokken om bij zijn echtgenote te zijn. Zij is naar Nieuw-Zeeland vertrokken om voor haar zieke vader te zorgen. Eiser heeft PDD-NOS en raakte in Nederland steeds depressiever en had steeds meer medicatie nodig. In Nieuw-Zeeland heeft eiser de rust en ruimte die hij nodig heeft en de steun van de familie van zijn echtgenote. Eisers echtgenote heeft de zorg over hem. Voordien was eisers moeder zijn mantelzorger.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser ter zitting een brief van zijn huisarts van
15 januari 2024 overgelegd.
3.2.
Eiser stelt ook dat hij zijn vertrek heeft gemeld. Hij heeft aangegeven dat hij naar het buitenland gaat en dat zijn Wajonguitkering stopgezet dient te worden. Dan neemt een medewerker van het UWV telefonisch contact op met hem en die geeft aan dat de mogelijkheden om de uitkering te behouden kunnen worden onderzocht. Dit telefoontje heeft voor veel onrust en ellende bij eiser gezorgd en ervoor gezorgd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij zijn uitkering kon behouden totdat hij mocht werken. Eiser mag echter op zijn partnervisum niet werken. Eiser is nu met zijn echtgenote herenigd maar de rekeningen stapelen zich op. Daardoor is financiële druk ontstaan waardoor eiser overweegt naar Nederland terug te komen.
3.3.
Als eiser terugkeert naar Nederland dan is het UWV veel meer geld kwijt aan Wajonguitkering en bijvoorbeeld coaches. Eiser verzoekt – als een soort pleister op de wond – om een Wajonguitkering over de periode dat hij niet mag werken; totdat zijn partnervisum van een jaar is omgezet in een permanente vergunning.
3.4.
Eiser verzoekt verder de rechtbank de handelwijze van het UWV een halt toe te roepen. Daardoor is hij van slag geraakt en is hem iets onwezenlijks voorgespiegeld.

Verweer

4.1.
Het UWV stelt dat het recht op arbeidsondersteuning en daarmee het recht op inkomensondersteuning op grond van de Wajong niet exporteerbaar is. Dat heeft tot gevolg dat er geen recht op arbeids- en inkomensondersteuning bestaat als betrokkene buiten Nederland woont.
4.2.
Op grond van artikel 2:13, derde lid, van de Wajong kan deze uitsluitingsgrond buiten toepassing worden gelaten als toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (hardheidsclausule). In artikel 2 van het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajonguitkering buiten Nederland (Beleidsregels) wordt aangegeven wanneer sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Volgens het UWV is in het geval van eiser geen sprake van genoemde uitzonderingen en is niet gebleken van zwaarwegende redenen om de hardheidsclausule toe te passen.
4.3.
Het UWV stelt dat het heeft geprobeerd eiser juist en volledig te informeren. Eiser is geïnformeerd over de consequenties van een verhuizing naar het buitenland en dat zou worden onderzocht of de hardheidsclausule op hem van toepassing is. Dat bij eiser, mede door zijn beperking, hierdoor verwachtingen zijn gewekt betreurt het UWV, maar er is geen vertrouwen gewekt. Ook over de consequentie dat er financiële druk ontstaat door het stopzetten van de Wajonguitkering is eiser geïnformeerd. Het UWV ziet hierin dan ook evenmin aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule.

Juridisch kader

5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Oordeel van de rechtbank

6.1.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden eisers Wajonguitkering met ingang van 1 februari 2022 heeft ingetrokken.
De periode die de rechtbank moet beoordelen betreft de periode van 1 februari 2022 (moment van intrekking) tot 29 september 2023 (moment dat eiser weer een Wajonguitkering ontvangt).
6.2.
Het UWV heeft eisers Wajonguitkering over de te beoordelen periode ingetrokken omdat hij toen niet in Nederland woonde en niet is gebleken van een onbillijkheid van overwegende aard.
6.3.
Op grond van de artikelen 2:11 en 2:13 van de Wajong is het niet in Nederland wonen een uitsluitingsgrond. Hiervan kan worden afgeweken als uitsluiting, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsondersteuning indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Op grond van de Beleidsregels is sprake van een onbillijkheid van overwegende aard als de jonggehandicapte naar het oordeel van het UWV zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. In de Beleidsregels worden de volgende situaties in ieder geval aangemerkt als zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig reïntegratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
In de toelichting bij de Beleidsregels is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en er ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent. In de toelichting is verder bepaald dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen, objectief en dwingend van aard moeten zijn, en dus niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) acht de invulling die het UWV in de Beleidsregels aan toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven niet onjuist of onredelijk. [1]
6.4.
Vooropgesteld dient te worden dat het exportverbod van de Wajonguitkering uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule alleen in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden.
In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om te concluderen dat één van de in de Beleidsregels genoemde situaties zich voordoet. Zo voldoet eiser niet aan artikel 2, sub c, van de Beleidsregels. Uit rechtspraak van de CRvB [2] volgt dat als een jonggehandicapte volledig zorgafhankelijk is van derden die naar het buitenland verhuizen, daarbij de voorwaarde geldt dat sprake moet zijn van een noodzaak voor die derden om buiten Nederland te gaan wonen.
Van een objectieve en dwingende noodzaak voor eisers echtgenote om naar Nieuw-Zeeland te verhuizen is niet gebleken. Eiser heeft gesteld dat zijn echtgenote voor haar zieke vader in Nieuw-Zeeland moest gaan zorgen. Ter zitting heeft eiser echter ook verklaard dat zijn echtgenote meer familie in Nieuw-Zeeland heeft, waaronder haar zus. Niet is gebleken dat alleen zijn echtgenote de zorg voor haar vader op zich kon nemen en dat daarin een objectieve en dwingende noodzaak voor haar was gelegen om naar Nieuw-Zeeland te verhuizen.
Ter zitting heeft eiser ook nog gesteld dat zijn echtgenote vanwege een operatie naar Nieuw-Zeeland is vertrokken. Ook hierin ziet de rechtbank geen objectieve en dwingende reden voor haar verhuizing. Behalve dat deze stelling pas op zitting is gedaan, is deze niet met stukken onderbouwd. Daarnaast is niet gebleken dat deze operatie ook niet in Nederland had gekund en dat er een objectieve reden is waarom zijn echtgenote daarna niet naar Nederland terug kon keren.
De rechtbank ziet de verhuizing van eiser en zijn echtgenote daarom in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze en ziet daarin geen zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen.
Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat eiser voor zijn zorg afhankelijk is van zijn echtgenote en dat niemand anders die zorg zou kunnen leveren. De rechtbank betrekt hierbij dat op het moment dat eiser naar Nieuw-Zeeland vertrok zijn echtgenote al een jaar daar was en zijn moeder tot dan toe de zorg leverde. Hieruit blijken naar het oordeel van de rechtbank daarom evenmin zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen.
De rechtbank ziet ook anderszins geen aanleiding om zwaarwegende redenen of een onbillijkheid van overwegende aard aan te nemen. De rechtbank ziet daarvoor in de brief van eisers huisarts en in de omstandigheid dat eiser zich in Nieuw-Zeeland beter, evenwichtiger en gelukkiger voelt en beter functioneert dan in Nederland, geen reden. Alle omstandigheden in samenhang bezien zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende objectief en dwingend van aard om zwaarwegende redenen of een onbillijkheid van overwegende aard aan te nemen.
6.5.
Met betrekking tot eisers beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van vaste rechtspraak van de CRvB is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. In dit geval gaat het om behoud van eisers Wajonguitkering tijdens zijn verblijf in Nieuw-Zeeland. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. [3]
Naar het oordeel van de rechtbank is van een toezegging of andere uitlating namens het UWV waaruit zou kunnen worden afgeleid dat eiser zijn Wajonguitkering in Nieuw-Zeeland zou behouden, geen sprake. Eiser heeft dat niet aannemelijk gemaakt en uit het verslag van het telefoongesprek op 7 januari 2022 blijkt dat ook niet. Uit het dossier kan slechts worden afgeleid dat het UWV nader zou onderzoeken of de hardheidsclausule in eisers situatie zou kunnen worden toegepast. Dit volgt ook uit eisers bezwaarschrift van
16 februari 2022:
‘Enkele dagen na zijn melding werd hij gebeld door iemand van het UWV in Amsterdam met de mededeling dat men
gaat uitzoekenof het toch
mogelijkis om een jaar te overbruggen met behoud van een Wajong uitkering.’
Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

7.1.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het besluit van het UWV waarbij eisers Wajonguitkering is ingetrokken, standhoudt. Het beroep is daarom ongegrond.
Eiser heeft als gevolg daarvan geen recht op vergoeding van het griffierecht of proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 6 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Artikel 2:11
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden de volgende uitsluitingsgronden onderscheiden:
c. het niet in Nederland wonen;
Artikel 2:13
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan artikel 2:11, eerste lid, onderdeel c, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsondersteuning indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 2:16
1. Het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk eindigt:
a. twee maanden na de dag dat de jonggehandicapte in staat is meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen;
b. op de dag dat er op hem een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 2:11 van toepassing is;
c. indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daartoe op zijn verzoek besluit; of
d. indien de jonggehandicapte overlijdt.
Artikel 2:39
1. De jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning ontvangt op aanvraag inkomensondersteuning met ingang van de dag waarop de aanvraag werd ingediend, doch niet voor de dag waarop recht op arbeidsondersteuning ontstaat.
Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland
Artikel 2. Onbillijkheid van overwegende aard
Van een onbillijkheid van overwegende aard is sprake indien de jonggehandicapte naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig reïntegratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1370)
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:452)
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 november 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2255)