ECLI:NL:CRVB:2021:452

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
18/2931 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om met behoud van Wajong-uitkering te verblijven in Turkije

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een verzoek had ingediend om met behoud van zijn Wajong-uitkering naar Turkije te mogen verhuizen. Appellant is jonggehandicapt en volledig afhankelijk van de zorg van zijn ouders, die met een remigratie-uitkering naar Turkije willen verhuizen. De Raad oordeelde dat er geen objectieve en dwingende noodzaak is voor de ouders om naar Turkije te verhuizen, en dat de redenen voor hun remigratie voornamelijk gebaseerd zijn op eigen keuze. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad benadrukte dat het exportverbod van de Wajong-uitkering uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule alleen in uitzonderlijke situaties kan worden toegepast. Appellant had aangevoerd dat zijn persoonlijke omstandigheden zwaarwegende redenen vormden om in Turkije te wonen, maar de Raad oordeelde dat deze redenen niet voldoende objectief en dwingend waren. De uitspraak bevestigt dat de wens van appellant en zijn ouders om naar Turkije te verhuizen niet voldoende is om de Wajong-uitkering te behouden.

Uitspraak

18.2931 WAJONG

Datum uitspraak: 24 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 april 2018, 17/7186 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Türkkol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op
13 januari 2021. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn schoonzus [naam schoonzus] en bijgestaan door mr. Türkkol. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren [geboortedatum] 1997. Bij besluit van 1 september 2015 heeft het Uwv appellant met ingang van 3 augustus 2015 in verband met een erfelijke stofwisselingsziekte een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend. Op 20 mei 2017 heeft appellant bij het Uwv een verzoek ingediend om met behoud van zijn uitkering te mogen verblijven in Turkije, omdat zijn ouders met een remigratie-uitkering naar Turkije willen remigreren en appellant geheel afhankelijk is van de verzorging door zijn ouders.
1.2.
Bij besluit van 6 juli 2017 heeft het Uwv het verzoek van appellant afgewezen. Bij besluit van 6 november 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 6 juli 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het wettelijk kader en het kader van het Uwv uiteengezet, waaronder het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Stcrt. 2 mei 2003, nr. 84, blz. 17 en gewijzigd bij Stcrt. 18 augustus 2010, nr. 12828, blz. 1; Beleidsregels). De rechtbank heeft vooropgesteld dat het exportverbod van de Wajong-uitkering uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule alleen in uitzonderlijke situaties toegepast wordt. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat niet in geschil is dat appellant voor zijn verzorging afhankelijk is van zijn ouders en dat in geschil is of zijn ouders genoodzaakt zijn te remigreren naar Turkije. De rechtbank heeft overwogen dat daarbij sprake moet zijn van objectieve en dwingende redenen voor de ouders om buiten Nederland te gaan wonen, die niet in overwegende mate gebaseerd zijn op een eigen keuze. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant zijn stelling, dat zijn ouders niet kunnen aarden in Nederland en dat zij voor de verzorging van appellant ook hulp nodig hebben van familie in Turkije, niet met objectieve gegevens heeft onderbouwd, zodat niet vaststaat dat de redenen om in Turkije te gaan wonen objectief en dwingend van aard zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet aannemelijk geworden dat de ouders van appellant genoodzaakt zijn om buiten Nederland te gaan wonen. Vervolgens is de rechtbank ingegaan op het standpunt van appellant dat er buiten de niet-limitatieve opsomming in artikel 2 van de Beleidsregels anderszins zwaarwegende redenen zijn voor appellant om buiten Nederland te gaan wonen. In dit verband heeft appellant aangevoerd dat alle omstandigheden van het gezin in ogenschouw genomen moeten worden. Zijn moeder heeft astma en de droge lucht in Turkije is daarvoor gunstig. Eén van zijn zussen woont al in Turkije en een andere zus zal ook in Turkije gaan wonen. Appellant zelf kan in Turkije gebruikmaken van kuuroorden en behandelingen, die eerder een positief effect hebben gehad. Daarbij zal wonen in Turkije er voor appellant toe leiden dat hij meer sociale contacten zal hebben, omdat de meeste familie en vrienden in Turkije wonen. Appellant en zijn ouders verwachten dat het voor zijn welzijn en gezondheid bevorderlijk is als hij in Turkije woont. Zonder toestemming om met behoud van de Wajonguitkering naar Turkije te remigreren, zal remigratie voor het gezin bovendien financieel niet haalbaar zijn. Over al deze aangevoerde redenen heeft de rechtbank overwogen dat de wens van het gezin van appellant om naar Turkije te remigreren voorstelbaar en invoelbaar is, maar dat de redenen om te willen remigreren, ook als alle omstandigheden in samenhang worden bezien, onvoldoende objectief en dwingend van aard zijn. De rechtbank heeft daarom geconcludeerd dat er voor appellant geen zwaarwegende redenen zijn om buiten Nederland te gaan wonen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij recht heeft om met behoud van zijn Wajong-uitkering naar Turkije te verhuizen. Ter onderbouwing van zijn beroep op de hardheidsclausule heeft appellant gesteld dat de rechtbank het beroep op artikel 2 van de Beleidsregels te beperkt heeft getoetst en dat alle persoonlijke omstandigheden in samenhang bezien een geslaagd beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen. In dit verband heeft appellant erop gewezen dat hij als enige van zijn familie in Nederland moet achterblijven als hij niet met behoud van uitkering naar Turkije mag verhuizen
.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de weigering van het Uwv om appellant toestemming te verlenen om met behoud van zijn Wajong-uitkering te verhuizen naar Turkije, in rechte stand kan houden.
4.2.
Zowel het bestreden besluit als de aangevallen uitspraak is uitgegaan van de toepasselijkheid van artikel 3:19 van de Wajong. Aan appellant is echter na 1 januari 2015 een Wajong-uitkering toegekend, zodat niet artikel 3:19 van de Wajong maar artikel 1a:8, eerste lid, van de Wajong uit hoofdstuk 1A op de aanvraag van appellant van toepassing is. Inhoudelijk maakt dit geen verschil. Artikel 1a:6, eerste lid, aanhef en onder c en artikel 1a:8, eerste en derde lid, van de Wajong bevatten gelijke bepalingen als artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 3:19, tiende lid, van de Wajong. Namens het Uwv is ter zitting van de Raad meegedeeld dat de Beleidsregels dan ook overeenkomstig worden toegepast op uitkeringen, toegekend op grond van hoofdstuk 1A van de Wajong. Er is geen reden dit voor onjuist te houden.
4.3.
In artikel 1a:8, eerste lid, van de Wajong is bepaald dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogeheten exportverbod op grond van het derde lid van dit artikel (de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.4.
In artikel 2 van de Beleidsregels is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn
verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.5.
In de toelichting bij de Beleidsregels is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de
hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en er ook in
andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de
hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van
zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel
betekent. In de toelichting op de Beleidsregels is verder bepaald dat de redenen waarom de
verzorgende persoon buiten Nederland is gaan wonen objectief en dwingend van aard moeten zijn, en dus niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze.
4.6.
Met de rechtbank wordt vooropgesteld dat blijkens de wetsgeschiedenis het exportverbod van de Wajong-uitkering uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule alleen in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden.
4.7.
In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien voor een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven. Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet als zwaarwegende redenen als bedoeld in 4.4 en 4.5 kunnen worden aangemerkt. De situatie waarin appellant verkeert moet worden getoetst aan artikel 2, onder c, van de Beleidsregels. Als een jonggehandicapte volledig zorgafhankelijk is van derden die naar het buitenland verhuizen, geldt daarbij de voorwaarde dat sprake moet zijn van een noodzaak voor die derden om buiten Nederland te gaan wonen. Van een objectieve en dwingende noodzaak voor de ouders van appellant om naar Turkije te verhuizen is in dit geval niet gebleken. De gewenste remigratie van de ouders van appellant is in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze. De enkele omstandigheid dat appellant voor zijn zorg van hen afhankelijk is, maakt daarom niet dat er sprake is van een zwaarwegende reden. De rechtbank heeft het beroep van appellant op artikel 2 van de Beleidsregels niet te beperkt opgevat. De rechtbank heeft immers ook overwogen dat buiten de niet-limitatieve opsomming als onder 4.4 vermeld, ook beoordeeld is of er anderszins zwaarwegende redenen zijn voor appellant om met behoud van uitkering in Turkije te gaan wonen. Verwezen wordt naar overwegingen 10 en 11 van de aangevallen uitspraak die onder 2 samengevat zijn weergegeven. Het oordeel van de rechtbank dat ook als alle omstandigheden in samenhang worden bezien, deze onvoldoende objectief en dwingend van aard zijn om deze zwaarwegende redenen aan te nemen, wordt onderschreven. Wat in hoger beroep is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Niet wordt immers aangenomen dat de ouders van appellant gedwongen zijn om naar Turkije te verhuizen en dus ook niet dat appellant als enige van zijn familie in Nederland moet achterblijven.
4.8.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van
G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) G.S.M. van Duinkerken