ECLI:NL:CRVB:2022:1370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
20/1911 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot exporteren Wajong-uitkering naar Turkije wegens gebrek aan medische noodzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die verzocht om zijn Wajong-uitkering te mogen exporteren naar Turkije. De appellant, geboren in 1981, heeft in 2003 een Wajong-uitkering ontvangen vanwege psychische problematiek, waaronder schizofrenie en verslaving. In 2018 heeft hij het Uwv verzocht om zijn uitkering naar Turkije te mogen exporteren, omdat hij daar in een gespecialiseerd psychiatrisch ziekenhuis behandeld zou worden. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen sprake zou zijn van een medische behandeling die niet in Nederland kan worden gegeven.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het exportverbod van de Wajong-uitkering het uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties kan worden toegepast. De rechtbank volgde het Uwv in zijn oordeel dat de omstandigheden van de appellant niet als zwaarwegende redenen konden worden aangemerkt om de hardheidsclausule toe te passen.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de behandeling in Turkije effectiever is dan in Nederland en dat hij daar beter kan afkicken van zijn verslaving. De Raad heeft echter geoordeeld dat de door de appellant aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om het exportverbod te doorbreken. De Raad heeft de invulling van de hardheidsclausule door het Uwv niet onjuist of onredelijk geacht en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeert dat er geen objectieve en dwingende redenen zijn voor de appellant om naar Turkije te verhuizen, en dat de keuze van zijn echtgenote om hem te vergezellen niet als zodanig kan worden aangemerkt.

Uitspraak

20 1911 WAJONG

Datum uitspraak: 22 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 april 2020, 19/4585 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022. Voor appellant is
mr. E. Wolter verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant, geboren op [geboortedatum] 1981, is in verband met psychische problematiek (schizofrenie, paranoïde type, misbruik van cocaïne, licht verstandelijke beperking) in 2003 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend. Deze uitkering is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In verband met een beoordeling van zijn arbeidsvermogen heeft het Uwv in 2016 vastgesteld dat appellant geen arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Op 7 september 2018 heeft appellant het Uwv verzocht om zijn Wajong-uitkering te mogen exporteren naar Turkije. Appellant heeft uiteengezet dat hij in Turkije in een gespecialiseerd psychiatrisch ziekenhuis behandeld zal worden voor zijn psychische problematiek. Ook is appellant afhankelijk van de zorg van zijn vrouw, die samen met hem in Turkije verblijft. Appellant heeft toegelicht dat hij in Nederland ([woonplaats]) te makkelijk aan drugs kan komen waardoor hij steeds weer terugvalt. In Turkije verblijft hij in een dorp/kleine stad waardoor hij moeilijker aan verslavende middelen kan komen, wat een positief effect zal hebben op zijn medische problematiek. Appellant benadrukt dat hij het inkomen van zijn Wajong-uitkering nodig heeft om zijn behandeling voort te zetten en om in zijn levensonderhoud te voorzien.
1.3.
Bij besluit van 11 februari 2019 heeft het Uwv het verzoek van appellant afgewezen omdat geen sprake is van vestiging in het buitenland voor een medische behandeling van enige duur, die niet in Nederland kan worden gegeven. Ook is er geen sprake van het volgen van de woonplaats van iemand van wie appellant voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om in het buitenland te gaan wonen. Bij besluit van 22 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 februari 2019 ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het exportverbod van de Wajong-uitkering het uitgangspunt is en de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv in redelijkheid kunnen besluiten de hardheidsclausule niet toe te passen, omdat in het geval van appellant niet gebleken is van een medische noodzaak om naar het buitenland te verhuizen. Appellant kan een soortgelijke behandeling ook in Nederland volgen. De rechtbank acht het goed voorstelbaar dat appellant in Turkije makkelijker clean kan blijven dan in Nederland en
dat dit een positief effect heeft op zijn psychische problematiek, dit is echter onvoldoende om
te concluderen dat de handhaving van het exportverbod in het geval van appellant een onbillijkheid van overwegende aard oplevert.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de behandeling die hij in Turkije krijgt voor zijn verslavingsproblematiek wellicht ook in Nederland aangeboden wordt, maar dat hij ondervonden heeft dat deze behandeling in Turkije tot een beter en blijvend resultaat leidt. Appellant verblijft in Turkije in een kleine plaats waar de sociale controle groot is en drugs nauwelijks te verkrijgen is. Ook staan er in Turkije hoge gevangenisstraffen op het bezit en gebruik van drugs. De behandelingen in Nederland hebben steeds maar een kortstondig effect gehad. In [woonplaats] is appellant door zijn jarenlange verslaving een ‘bekende’ van de dealers en krijgt hij geregeld ongevraagd drugs aangeboden. De kans op een terugval is in Nederland ([woonplaats]) te groot, met alle bijkomende problemen voor hem en voor zijn familie, van wiens zorg hij afhankelijk is. Appellant meent, gelet op zijn specifieke geval en persoonlijke omstandigheden dat er na afweging van alle betrokken belangen voldoende en zwaarwegende redenen zijn om aan zijn verzoek om met behoud van Wajong-uitkering naar Turkije te verhuizen, te voldoen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
In artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong, is bepaald dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogeheten exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het negende lid van dit
artikel (de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.1.2.
In het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Stcrt. 2 mei 2003, nr. 84, blz. 17 en gewijzigd bij Stcrt. 18 augustus 2010, nr. 12828, blz. 1; de Beleidsregels) is in artikel 2 bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.1.3.
In de toelichting bij de Beleidsregels is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en er ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent. In de toelichting is verder bepaald dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen, objectief en dwingend van aard moeten zijn, en dus niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze.
4.2.
De Raad acht de invulling die het Uwv in de Beleidsregels aan de toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven niet onjuist of onredelijk (zie ook de uitspraak van 18 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU5101).
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat door appellant aangevoerde omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als zwaarwegende redenen om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. De overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. De verzekeringsartsen hebben inzichtelijk gemotiveerd dat niet gebleken is dat appellant in Turkije een medische behandeling volgt die niet in Nederland gevolgd zou kunnen worden. Het argument van appellant dat hij in Turkijke in een omgeving verblijft waar hij, anders dan in [woonplaats], niet of moeilijker aan verslavende middelen kan komen, is invoelbaar maar onvoldoende objectief en dwingend van aard om het exportverbod te doorbreken. Appellant heeft niet aangetoond waarom verhuizen naar een andere gemeente of provincie binnen Nederland niet hetzelfde effect kan hebben nu er ook dan tijdelijk een minder groot sociaal netwerk zal zijn waardoor appellant minder makkelijk in aanraking kan komen met de risico's behorende bij zijn verslavingsproblematiek. Het Uwv heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat appellant, in het geval dat appellant binnen Nederland op afstand van zijn familie in [woonplaats] woont en hulp van derden nodig heeft, de mogelijkheid heeft maatschappelijk werk in te roepen. De Raad voegt daaraan toe dat appellant zijn ter zitting naar voren gebrachte stelling, dat hij binnen Nederland alle mogelijke behandelingen voor zijn verslavingsproblematiek heeft uitgeprobeerd, niet nader heeft onderbouwd.
4.4.
Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn ter zitting van de Raad (opnieuw) naar voren gebrachte stelling dat de noodzaak om met behoud van zijn Wajong-uitkering naar Turkije te verhuizen mede is ingegeven door de situatie dat hij volledig afhankelijk is van de zorg van zijn echtgenote, die met hem in Turkije verblijft. De Raad is niet gebleken dat de echtgenote van appellant door objectieve en dwingende omstandigheden moet, of heeft moeten, verhuizen naar Turkije. De keuze van de echtgenote van appellant om samen met hem naar Turkije te gaan om hem tijdens zijn behandeling te verzorgen, geldt niet als een objectieve en dwingende omstandigheid.
4.5.
Uit de overwegingen 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) M.C.G. van Dijk