In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 14 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Steenbergen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 276.000 per 1 januari 2022, maar belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat deze maximaal € 251.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 12 september 2024, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat geen van beide partijen erin is geslaagd om de voorgestelde waarde van de woning aannemelijk te maken. De rechtbank heeft daarom zelf de waarde van de woning schattenderwijs vastgesteld op € 261.000. Belanghebbende had ook aangevoerd dat de heffingsambtenaar tijdens de bezwaarprocedure artikel 40 van de Wet WOZ had geschonden door opgevraagde gegevens niet te verstrekken. De rechtbank oordeelt dat deze schending niet direct leidt tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, omdat de heffingsambtenaar in beroep de schending heeft hersteld door relevante informatie te verstrekken.
De rechtbank heeft de waarde van de woning verlaagd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.