ECLI:NL:RBZWB:2024:7712

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
BRE 23/3670 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loonsanctie opgelegd door het UWV aan eiseres in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een B.V., tegen de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte van ex-werkneemster, die een loonsanctie heeft opgelegd gekregen door het UWV. De loonsanctie is opgelegd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en betreft de periode waarin de ex-werkneemster ziek was na zwangerschapsklachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden de loonsanctie heeft opgelegd, omdat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat de ziekteperioden samengeteld moesten worden, verworpen. De rechtbank concludeert dat de ziekteperioden niet voortvloeien uit dezelfde oorzaak, waardoor de loonsanctie terecht is opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3670 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [ex-werkneemster] (ex-werkneemster).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte van ex-werkneemster (de zogenaamde loonsanctie) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Met het besluit van 1 december 2021 heeft het UWV een loonsanctie opgelegd. Met het bestreden besluit van 29 augustus 2022 is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Ex-werkneemster heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van medische gegevens door eiseres. Bij beslissing van 20 april 2023 heeft de rechtbank bepaald dat kennisneming van de in die beslissing genoemde stukken voorbehouden is aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor bijzondere toestemming heeft gekregen van de rechtbank. Aan de gemachtigde van eiseres is geen bijzondere toestemming verleend. Daarom zullen er in deze uitspraak ook geen medische gegevens van ex-werkneemster worden vermeld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en [naam 1] . Namens het UWV heeft mr. [naam 2] deelgenomen. Ook ex-werkneemster was aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Ex-werkneemster heeft zich op 15 juli 2019 ziek gemeld in verband met zwangerschapsklachten. Met ingang van deze datum heeft zij een uitkering op grond van de ziektewet (ZW) ontvangen.
3. Over de periode 15 augustus 2019 tot 5 december 2019 is aan ex-werkneemster een uitkering op grond van de Wet Arbeid en Zorg (WAZO) toegekend.
4. Per 5 december 2019 heeft ex-werkneemster zich ziek gemeld met klachten ten gevolge van de bevalling. Vanaf deze datum ontvangt zij weer een ZW-uitkering. Op 12 augustus 2021 heeft ex-werkneemster een WIA-uitkering aangevraagd.
5. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Met het besluit van 1 december 2021 heeft het UWV bepaald dat eiseres het loon van ex-werkneemster moet doorbetalen tot 1 december 2022. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
6. Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden een loonsanctie heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht een loonsanctie heeft opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
9. Het wettelijk kader is weergegeven in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Waar gaat het geschil primair over?
10. Het UWV is er bij het opleggen van de loonsanctie van uitgegaan dat de wachttijd op 2 december 2022 is afgelopen. Daarbij heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat de ziekteperioden voor en na de WAZO-uitkering een andere oorzaak hebben. Deze perioden mogen daarom niet samengeteld worden voor het bepalen van de wachttijd.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat er voor en na de WAZO-uitkering sprake was van dezelfde ziekte-oorzaak zodat de ziekteperioden wel samengeteld moeten worden. Daarbij heeft eiseres erop gewezen dat allebei de ziekteperioden een relatie hebben met de zwangerschap of bevalling. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres verwezen naar de ‘Richtlijn zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid (Richtlijn)’ en naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1]
11. Partijen zijn het er over eens dat als de ziekteperioden samengeteld zouden moeten worden er geen loonsanctie opgelegd kan worden omdat het besluit dan te laat is afgegeven.
Voor het geval de ziekteperioden wel samengeteld moeten worden, is het besluit van de loonsanctie tijdig afgegeven. Ook hierover verschillen partijen niet van mening. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of de ziekteperioden samengeteld moeten worden.
Wanneer moeten ziekteperioden worden samengeteld?11. Ingevolge artikel 23, derde lid, van de WIA worden ziekteperioden voorafgaand aan en na de WAZO-uitkering in beginsel samengeteld. Dit is alleen anders als de ongeschiktheid voorafgaand aan de WAZO-uitkering en aansluitend op die WAZO-uitkering redelijkerwijs niet geacht kunnen worden voort te komen uit dezelfde oorzaak.
12.
Partijen verschillen niet van mening over de redenen voor de ziekmeldingen. Voorafgaand aan de WAZO-uitkering is er sprake van lichamelijke beperkingen en na de WAZO-uitkering zijn er psychische beperkingen. Ook zijn partijen het erover eens dat beide ziekmeldingen een causaal verband hebben met de zwangerschap of bevalling. Het UWV heeft echter gesteld dat dit niet automatisch betekent dat er sprake is van dezelfde ziekte-oorzaak. Eiseres heeft dit betwist.
Hoe moet artikel 23, derde lid, van de WIA worden uitgelegd?13. De rechtbank stelt vast dat in artikel 23, derde lid, van de WIA, anders dan in artikel 29a van de Ziektewet [2] niet is opgenomen dat een causaal verband met zwangerschap of bevalling bepalend is. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de wetsgeschiedenis te betrekken bij haar beoordeling wanneer er sprake is van dezelfde ziekte-oorzaak.
14. Voor 1 september 2005 was de samentellingsregeling zo geregeld dat ziekteperioden voor en na het zwangerschapsverlof altijd werden samengeteld. Deze samentellingsregeling had tot gevolg dat vrouwen ongelijk behandeld werden. Perioden van ongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap en bevalling treffen immers alleen vrouwen. Naar aanleiding van het Mary Brownarrest [3] heeft de wetgever uiteindelijk in 2005 besloten om de Nederlandse wetgeving aan te passen voor wat betreft de samentellingsregeling voor de bepaling van de wachttijd.
15. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever een nieuwe samentellingsregeling heeft willen opnemen waarbij de zwangere werkneemster niet benadeeld, maar ook niet bevoordeeld wordt. [4] De wetgever acht samentelling gerechtvaardigd als de ziekte direct voorafgaand en volgend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof, dezelfde oorzaak heeft.
Hoewel de wetgever geen definitie heeft gegeven van het begrip ‘dezelfde oorzaak’ bevat de parlementaire geschiedenis wel een belangrijk aanknopingspunt. In antwoorden op vragen uit de Kamer [5] heeft de wetgever aangegeven dat de arbeidsongeschiktheidswetgeving al een regeling kent waarin de vraag of de ziekte voortvloeit uit dezelfde oorzaak van doorslaggevend belang is (de zogenaamde Amber-bepalingen [6] ). Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de wetgever dezelfde uitleg voor ogen heeft gehad als bij de Amber-bepalingen, zij het dat het – anders dan bij de Amber-bepalingen – niet van belang is of er sprake van toegenomen beperkingen.
16. Gelet op de wetsgeschiedenis is de rechtbank van oordeel dat het ook bij artikel 23, derde lid, van de Wet WIA moet gaan om ziekmeldingen die het gevolg zijn van dezelfde klachten. [7] Uit de stukken blijkt dat de psychische klachten die aanleiding waren voor de ziekmelding per 5 december 2019 nieuwe klachten betreffen, die pas na de bevalling zijn ontstaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet gesproken kan worden van klachten voortkomend uit dezelfde ziekte-oorzaak. De verwijzing van eiseres naar een uitspraak van de CRvB brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, aangezien die is gedaan in het kader van een ZW-beoordeling op grond van artikel 29a ZW. Zoals onder punt 13 al is overwogen, wordt daarbij een ander criterium gehanteerd dan bij artikel 23, derde lid, van de Wet WIA. De verwijzing naar de Richtlijn gaat evenmin op, omdat die eveneens slechts betrekking heeft op beoordelingen op grond van artikel 29a ZW.
17. Omdat er in dit geval bij de ziekmelding na de WAZO-uitkering sprake is van een andere ziekteoorzaak, is een nieuwe wachttijd gestart. Dit betekent dat de wachttijd liep tot en met 1 december 2021. Het besluit waarmee de loonsanctie is opgelegd, is dus nog (net) voor afloop van de wachttijd en daarmee tijdig verzonden. [8] De rechtbank zal daarom ook beoordelen of de re-integratie-inspanningen van eiseres voldoende zijn geweest.
Zij de re-integratie-inspanningen voldoende.?
18. Het UWV heeft gesteld dat eiseres onvoldoende heeft gedaan aan de re-integratie van ex-werkneemster. Daarbij heeft UWV zich op het standpunt gestel dat er in ieder geval vanaf 15 juli 2021 meer dan marginale mogelijkheden waren. Eiseres heeft zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat zij wel voldoende heeft gedaan. Zij is van mening dat er ook na 15 juli 2021 maar marginale mogelijkheden waren en dat er geen sprake is van een verbetering ten opzichte van de periode daarvoor.
19. Bij de stukken bevindt zich een actueel oordeel van 15 juli 2021 opgesteld door de arbo-arts. In dat oordeel is op pagina 1 opgenomen dat ex-werkneemster benutbare mogelijkheden heeft. Op bladzijde 2 worden de beperkingen van ex-werkneemster opgesomd. Hoewel het eiseres moet worden toegegeven dat de arbo-arts niet expliciet schrijft dat de belastbaarheid is toegenomen, blijkt dit wel duidelijk uit de inhoud van het actuele oordeel. Er worden immers, anders dan voorheen, slechts een paar beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Ook de hoge urenbeperking die eerder was opgenomen, is komen te vervallen. De rechtbank is dan ook, met het UWV, van oordeel dat de belastbaarheid wezenlijk is gewijzigd en er geen sprake meer is van een marginale belastbaarheid. De arbeidsdeskundige b&b heeft dan ook terecht gesteld dat eiseres had moeten laten onderzoeken of er binnen het eigen bedrijf inmiddels wel passende hervattingsmogelijkheden zijn. Ook had eiseres het tweede spoortraject moeten aanpassen. Het plan van aanpak had moeten worden bijgesteld en het re-integratiebedrijf had op de hoogte gesteld moeten worden van het de verbeterde belastbaarheid. De rechtbank volgt het UWV in zijn oordeel dat, door bij de re-integratieactiviteiten binnen en buiten het bedrijf geen rekening te houden met de gewijzigde belastbaarheid, er re-integratiekansen zijn gemist. Dit betekent dat de re-integratieactiviteiten terecht als onvoldoende zijn beoordeeld door het UWV.

Conclusie en gevolgen

20. Uit alles wat hiervoor is overwogen, volgt dat het UWV terecht een loonsanctie heeft opgelegd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier op 13 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 23, eerste lid
Voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet geldt voor hem een wachttijd van 104 weken.
Artikel 23, derde lid
Bij het bepalen van de wachttijd worden de volgende perioden in aanmerking genomen:
a. perioden waarin recht bestaat op ziekengeld als bedoeld in de Ziektewet en de daarop berustende bepalingen worden in aanmerking genomen en worden samengeteld, indien zij:
1°.elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of
2°.direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid voorafgaande aan en de ongeschiktheid aansluitende op die periode redelijkerwijs niet geacht kunnen worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Artikel 25, negende lid
(voor zover van belang)
Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
Artikel 25, elfde lid,
Verlenging van het tijdvak als bedoeld in het negende lid vindt niet plaats indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid niet geeft voor de afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23, of indien toepassing is gegeven aan artikel 24 van deze wet dan wel aan het artikel 629 lid 11, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of artikel 76a, zesde lid, onderdeel a, van de Ziektewet, voor afloop van het verlengde tijdvak.
Artikel 65
(voor zover hier van belang)
Het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde dan wel de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet en de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van die wet, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.
Beleid en werkwijzer
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) heeft het UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Daarnaast is de Werkwijzer Poortwachter van belang, waarmee het UWV aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht.

Voetnoten

2.In dit artikel is bepaald wanneer er recht bestaat op een ziektewetuitkering.
3.Hof van Justitie van 30 juni 1998, C394/96.
4.Kamerstukken II, 2003-2004, 27 826, nr. 5 blz. 3 en 4.
5.Kamerstukken II, 2003-2004, 27 826, nr.8, blz.6.
6.Zoals artikel 43a van de WAO of artikel 55 WIA.