ECLI:NL:RBOBR:2013:4906

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
2 september 2013
Zaaknummer
AWB-13_3040
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens niet-samenstellen ziekteperiodes

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen Vetipak B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een WIA-uitkering. De werkneemster, werkzaam bij Vetipak B.V., was zowel vóór als ná de WAZO-periode arbeidsongeschikt. De verweerder, het Uwv, stelde dat de wachttijd voor de Wet WIA nog niet was verstreken, omdat de ziekteperiodes niet konden worden samengevoegd. Dit standpunt was gebaseerd op artikel 23, derde lid, van de Wet WIA, dat vereist dat beide ziekteperiodes het gevolg moeten zijn van dezelfde oorzaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster in 2010 uitviel door zwangerschapsgerelateerde klachten en in 2011 zich ziek meldde vanwege psychische klachten, specifiek een postnatale depressie. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van dezelfde oorzaak, omdat de klachten die leidden tot de tweede ziekmelding wezenlijk verschilden van de klachten die leidden tot de eerste ziekmelding. De rechtbank baseerde haar oordeel op de wetsgeschiedenis en relevante jurisprudentie, waaruit bleek dat de wetgever de samenvoeging van ziekteperiodes alleen rechtvaardigt als deze voortkomen uit dezelfde klachten.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de ziekteperiodes niet konden worden samengevoegd en dat de wachttijd voor de WIA-uitkering nog niet was verstreken. Het beroep van de werkneemster werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 september 2013, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/3040

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 september 2013 in de zaak tussen

Vetipak B.V., eiseres

(gemachtigde: mr. L.M.P. van Zandvoort),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: P.J.L.H. Coenen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat
[werkneemster] (hierna: werkneemster) per 26 februari 2013 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 15 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2013. Voor eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [persoon 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
De werkneemster is bij eiseres werkzaam als productiemedewerkster en is tevens lijnverantwoordelijke. Op 10 november 2010 is zij uitgevallen in verband met zwangerschapsgerelateerde klachten. De werkneemster heeft over de periode van
11 mei 2011 tot 29 augustus 2011 een uitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg (WAZO) ontvangen. Aansluitend hierop, op 30 augustus 2011, heeft de werkneemster zich ziek gemeld vanwege psychische klachten. Op 4 december 2012 heeft de werkneemster een aanvraag gedaan voor een WIA-uitkering.
2.
Bij bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de arbeidsongeschiktheid vóór de WAZO-uitkering een andere ziekte-oorzaak heeft dan de arbeidsongeschiktheid ná de WAZO-uitkering. Uit artikel 23, derde lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wet WIA volgt dat de beide ziekteperiodes niet worden samengeteld en de wachttijd op 25 februari 2013 nog niet is verstreken.
3.
Artikel 23 van de Wet WIA luidt – voor zover hier van belang – als volgt.
1.
Voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet geldt voor hem een wachttijd van 104 weken.
(….)
3.
Bij het bepalen van de wachttijd worden de volgende perioden in aanmerking genomen:
a. perioden waarin recht bestaat op ziekengeld als bedoeld in de Ziektewet en de daarop berustende bepalingen worden in aanmerking genomen en worden samengeteld, indien zij:
1.
elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of
2.
direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid voorafgaande aan en de ongeschiktheid aansluitende op die periode redelijkerwijs niet geacht kunnen worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak (….).
4.
Partijen verschillen van mening of sprake is van ‘dezelfde oorzaak’ als bedoeld in laatstgenoemde zinsnede. Nu artikel 23, derde lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wet WIA zijn oorspong vindt in artikel 19, tweede lid, van de WAO, waarin een vrijwel gelijkluidende tekst is opgenomen, acht de rechtbank de parlementaire geschiedenis van laatstgenoemde bepaling van belang. Hieruit blijkt dat de wetgever het gerechtvaardigd heeft geacht dat bij een doorlopende ziekteperiode de ziekteperiodes worden samengeteld (TK 2003-2004, 27826, nr. 5, pag. 4). Van een doorlopende ziekteperiode is sprake indien de ziekte voorafgaand aan en volgend op zwangerschaps- en bevallingsverlof dezelfde oorzaak heeft. Hoewel de wetgever geen definitie heeft gegeven van het begrip ‘dezelfde oorzaak’ bevat de parlementaire geschiedenis wel een belangrijk aanknopingspunt. Uit het kamerstuk “Nota naar aanleiding van het nader verslag” (TK 2003-2004, 27826, nr. 8, pag. 6) blijkt dat de wetgever dezelfde uitleg voor ogen staat als bij de zogenoemde amberbepalingen (artikel 39a en artikel 43a van de WAO). Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 4 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP6920) blijkt dat het moet gaan om een gebleken toename van de oorspronkelijke klachten. Voor artikel 23, derde lid, van de Wet WIA houdt dit in dat de beide ziekmeldingen het gevolg moeten zijn van dezelfde klachten.
5.
De rechtbank stelt vast dat de ziekmelding op 10 november 2010 vooral te maken had
met zwangerschapsgerelateerde fysieke klachten zoals misselijkheid, buikpijn en bekkenklachten. De ziekmelding per 30 augustus 2011 was met name het gevolg van een postnatale depressie. Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat de ziekmeldingen niet het gevolg zijn van dezelfde klachten. Dat, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft gesteld, ook bij de tweede ziekmeldingen sprake was van fysieke klachten, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De enkele aanwezigheid van fysieke klachten bij de tweede ziekmelding betekent namelijk nog niet dat deze ook al bij de eerste ziekmelding aanwezig waren. Ook wijst de rechtbank hierbij op de door de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep vermelde gedingstukken op pagina twee van zijn rapport van
6. 15
15 april 2013, alsmede de bijstelling van de probleemanalyse van 27 september 2011 en de bijstelling van het plan van aanpak van 5 oktober 2011. Uit deze gedingstukken blijkt onmiskenbaar dat de klachten bij de tweede ziekmelding, fysiek dan wel psychisch van aard, nieuwe klachten betroffen die eerst na de bevalling zijn ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dus geen sprake van dezelfde klachten in voormelde zin.
7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat van ‘dezelfde oorzaak’ sprake is, nu beide ziekmeldingen het gevolg zijn van de zwangerschap. Een zwangerschap kan immers niet worden gezien als een medische klacht. Dat beide ziekmeldingen zeer met de zwangerschap van eiseres samenhangen en zelfs niet zouden hebben plaatsgevonden, indien de zwangerschap er niet was geweest, maakt het voorgaande niet anders.
8.
Uit het voorgaande volgt dat de ziekteperiodes van vóór de WAZO-uitkering en ná de WAZO-uitkering niet worden samengeteld. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat de wachttijd op 25 februari 2013 nog niet is verstreken. Eiseres kan dan ook geen recht hebben op een WIA-uitkering.
9.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter en mr. F.M. Tadic en mr. E.L. Benetreu, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.