In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de WOZ-waarde van zijn woning met minicamping ongegrond verklaard. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. R. van der Weide, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 994.000, die door de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland was vastgesteld op 1 januari 2021. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 2 oktober 2024, waarbij de heffingsambtenaar zijn standpunt verdedigde met een taxatiematrix die een waarde van € 1.436.519 berekende. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde waarde en dat de referentiewoningen die gebruikt waren voor de vergelijking, voldoende vergelijkbaar waren met het object van de belanghebbende. De rechtbank concludeerde dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijslast had voldaan.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn met ongeveer 9 maanden was overschreden en kende een schadevergoeding toe van € 50 per half jaar overschrijding. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan de belanghebbende, evenals een vergoeding voor proceskosten. De uitspraak bevestigt de handhaving van de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022.