Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.De procedure
- de pleitnotities van Divine
- de pleitaantekeningen van de Gemeente.
2.De geschillen in conventie en in reconventie
in conventieschorsing van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel van 12 januari 2021, althans de tenuitvoerlegging te staken en gestaakt te houden en binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis het op 26 oktober 2022 de bij de registers van het Kadaster ingeschreven beslag door te halen, onder oplegging van een dwangsom van € 10.000,00 per dag met een maximum van € 5.000.000,00 met veroordeling in de kosten van dit geding.
in conventietot opschorting/staking van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel ten grondslag dat de vorderingen van de Gemeente op Divine (en [recreatiepark] ) in vele opzichten onrechtmatig zijn en het afdwingen tot betaling op grond van artikel 3:13 BW misbruik van bevoegdheid oplevert en op grond van artikel 3:40 BW in strijd is met de wet en goede zeden. In haar 240 bladzijde tellende dagvaarding legt zij uit dat en waarom de Gemeente onrechtmatig jegens [recreatiepark] en Divine heeft gehandeld. Ondanks de omvang van de dagvaarding stelt zij dat deze zaak geschikt is voor beoordeling in kort geding, omdat de aangevoerde gronden ieder op zichzelf reden zijn voor toewijzing, een marginale toetsing volstaat om de evidente onrechtmatigheid van de invordering vast te stellen.
in conventietot opheffing van het gelegde executoriale derdenbeslag legt Divine ten grondslag dat zij onrechtmatig wordt gehinderd in de uitoefening van haar hypotheekrecht. Divine heeft bij exploot van 10 november 2023 de executieverkoop aangezegd en dient de onroerende zaken met toestemming van de voorzieningenrechter onderhands te leveren ter uitvoering van een gesloten koopovereenkomst.
in conventietot niet-ontvankelijkverklaring van Divine, althans tot afwijzing van de vorderingen van Divine, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Divine in de kosten van deze procedure.
in reconventie:
3.De feiten
- Recreatiepark [recreatiepark] BV (hierna: [recreatiepark] ) exploiteerde [recreatiepark] .
- Divine is sinds 15 april 2011 houdster van hypotheekrechten gevestigd op de onroerende zaken gelegen aan de [adres] , bekend als [recreatiepark] . Dit hypotheekrecht strekt tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de vennootschappen [vennootschap 1] BV, [vennootschap 2] BV en BV [vennootschap 3] aan Divine verschuldigd zouden zijn. [vennootschap 1] BV en [vennootschap 2] BV zijn bij vonnis van 16 augustus 2013 failliet verklaard.
- Op 15 juni 2017 heeft Divine een grosse van de op 27 februari 2015 verleende machtiging van de rechtbank Rotterdam aan Divine om als hypotheekhouder het beheer van de onroerende zaken van [recreatiepark] over te nemen laten betekenen aan de Gemeente.
- Bij besluit van 23 juni 2017 hebben de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente (hierna: het college) [recreatiepark] gesloten per 23 juni 2017, 15.00 uur, op grond van onder meer artikel 17 Woningwet en het beheer overgenomen gedurende 1 jaar op grond van artikel 13b Woningwet (hierna: het sluitingsbesluit).
- [recreatiepark] en Divine hebben bezwaar gemaakt tegen het sluitingsbesluit. Bij beslissing op bezwaar ten aanzien van de sluiting hebben de burgemeester en het college op 23 januari 2018 de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de sluiting en de in beheer name in stand gelaten. Hiertegen hebben onder meer [recreatiepark] en Divine beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 12 mei 2021 heeft de rechtbank [recreatiepark] niet-ontvankelijk verklaard in verband met het overschrijden van de beroepstermijn. Het beroep van Divine is ongegrond verklaard. Divine en [recreatiepark] hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In die zaak is nog geen uitspraak gedaan.
- De Gemeente heeft kosten gemaakt in het kader van de uitoefening van het beheer. Op grond van artikel 14 lid 1 Woningwet heeft het college deze kosten in rekening gebracht bij diegene tot wie het besluit tot in beheer name zich richt, zijnde [recreatiepark] en Divine. Daartoe zijn drie kostenverhaalsbesluiten genomen, op 27 november 2017, 20 februari 2018 en 24 mei 2018 (hierna: de kostenverhaalsbesluiten). Dit betreffen de beheersvergoedingen over de periode 23 juni 2017 tot en met 30 april 2018. Het totale bedrag van deze vergoedingen bedraagt ruim 5 miljoen euro.
- [recreatiepark] en Divine hebben bezwaarschriften ingediend tegen deze kostenverhaalbesluiten.
- Op 18 december 2018 heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard. Hiertegen hebben [recreatiepark] en Divine op 23 januari 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank.
- Op 10 mei 2019 heeft de rechtbank het beroep van [recreatiepark] en Divine tegen het besluit van 18 december 2018 niet-ontvankelijk verklaard omdat de griffierechten ad € 345,00 niet betaald zijn.
- [recreatiepark] en Divine zijn in verzet gekomen tegen de niet-ontvankelijk verklaring.
- Op 16 augustus 2019 heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard.
- Op 25 augustus 2019 zijn [recreatiepark] en Divine, ondanks het appelverbod van artikel 8:54 en 8:55 Awb, in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van 16 augustus 2019 bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zij hebben verzocht het verzet alsnog gegrond te verklaren.
- Op 21 november 2019 heeft de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich onbevoegd verklaard. Tegen deze uitspraak hebben [recreatiepark] en Divine wederom verzet ingesteld, maar opnieuw is dit verzet ongegrond verklaard.
- [recreatiepark] en Divine hebben de beheerskosten niet betaald aan de Gemeente.
- Op 12 januari 2021 heeft de Gemeente tegen zowel [recreatiepark] als Divine dwangbevelen uitgevaardigd voor een bedrag van ruim vijf miljoen euro. De Gemeente beroept zich hierbij op formele rechtskracht van de kostenverhaalsbesluiten, nadat de bestuursrechter het beroep van Divine en [recreatiepark] niet-ontvankelijk verklaarde.
- Op 22 maart 2021 heeft de Gemeente, uit kracht van het dwangbevel jegens [recreatiepark] van 12 januari 2021, ten laste van [recreatiepark] , executoriaal beslag op de onroerende zaken van [recreatiepark] gelegd. Dit beslag is overbetekend aan Divine als hypotheekhouder. (hierna: het executoriaal beslag ten laste van [recreatiepark] ).
- De deurwaarder heeft Divine bij brief van 22 april 2022 in de gelegenheid gesteld om de executie (jegens [recreatiepark] ) over te nemen.
- Op 29 april 2022 heeft Divine middels deurwaardersexploot als hypotheekhouder de executie van de Gemeente jegens [recreatiepark] overgenomen.
- Bij deurwaardersexploot van 11 november 2023 heeft Divine aan de Gemeente aangezegd dat de executieveiling van de onroerende zaken van [recreatiepark] op 3 april 2024 zal plaatsvinden.
- Bij exploot van 3 juni 2022 is Divine gesommeerd om binnen twee dagen te voldoen aan de inhoud van het dwangbevel dat op 12 januari 2021 is uitgevaardigd door de Gemeente, welke bij exploot van 23 februari 2021 is betekend, om tot betaling van € 5.268.639,50 over te gaan. Er is niet betaald.
- Op 24 oktober 2022 heeft de Gemeente uit kracht van het dwangbevel van 12 januari 2021 jegens Divine executoriaal beslag gelegd onder de curator in het faillissement van [vennootschap 2] BV op niet periodieke betalingen: alle gelden, geldswaarden, vorderingen en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn, meer speciaal de verplichtingen uit hoofde van de verstrekte geldleningen ten behoeve van Divine die zijn vastgelegd in de hypotheekakten van 15 april 2011 en 22 januari 2015, en die de derde beslagene onder zich heeft ten behoeve van Divine. Dit beslag is op 26 oktober 2022 ingeschreven. Tevens is ten laste van Divine, uit kracht van het dwangbevel van 12 januari 2021, executoriaal beslag gelegd onder (de curator in het faillissement van) [vennootschap 1] BV en BV [vennootschap 3] (deze drie executoriale beslagen worden hierna aangeduid als: het executoriaal derdenbeslag ten laste van Divine).
4.De beoordeling in conventie
278,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)