ECLI:NL:HR:2005:AS2619

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/313HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake hypotheekrecht en derdenbeslag in de zaak van de Rabobank

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de COÖPERATIEVE CENTRALE RAIFFEISEN BOERENLEENBANK B.A. (hierna: de Rabobank) en verschillende verweerders, waaronder STORMPOLDER VASTGOED B.V. en de gezamenlijke erven van [betrokkene 1]. De zaak betreft een geschil over de verdeling van de opbrengst van een executoriale verkoop van een onroerende zaak, waarop een hypotheek rustte ten behoeve van de vennootschap Minetech Holdings Ltd. (MHL). De Rabobank had een vordering op [betrokkene 1] en had conservatoir beslag gelegd op de onroerende zaak. De rechter-commissaris had een staat van verdeling opgemaakt, maar de Rabobank en [betrokkene 1] hebben deze tegensproken. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft de vordering van de Rabobank afgewezen, wat door het gerechtshof is bekrachtigd. De Hoge Raad heeft in cassatie geoordeeld dat de Rabobank, als derdenbeslaglegger, recht heeft op de opbrengst van de executie, omdat haar vordering onder hypothecair verband valt. De Hoge Raad vernietigt de eerdere uitspraken en bepaalt dat de Rabobank recht heeft op betaling uit de opbrengst van de executie, inclusief rente en proceskosten. Dit arrest bevestigt de rechtspositie van derdenbeslagleggers in relatie tot hypothecaire vorderingen en verduidelijkt de toepassing van de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Uitspraak

11 maart 2005
Eerste Kamer
Nr. C03/313HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
COÖPERATIEVE CENTRALE RAIFFEISEN BOERENLEENBANK B.A.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk,
t e g e n
1. STORMPOLDER VASTGOED B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
2. DE GEZAMENLIJKE ERVEN VAN [betrokkene 1],
laatstelijk wonende te [woonplaats],
3. EASTSIDE INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Noordwijk,
4. Mr. F.J. KREMER, in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van Minetech International B.V.,
kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij verzoekschrift van 4 september 1997 heeft eiseres tot cassatie - verder te noemen: de Rabobank - de president van de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht een rechter-commissaris te benoemen, ten overstaan van wie de verdeling van de opbrengst van de in het verzoekschrift vermelde executoriale verkoop zal plaatsvinden.
Bij de rechter-commissaris zijn vorderingen aangemeld door de Rabobank, [betrokkene 1] namens Minetech Holdings Ltd. en verweerders in cassatie sub 1, 3 en 4 (verder respectievelijk te noemen: Stormpolder, Eastside en mr. Kremer q.q.).
De rechter-commissaris heeft vervolgens een staat van verdeling opgemaakt, die op 30 januari 1998 ter griffie is neergelegd. Partijen zijn hierna in de gelegenheid gesteld de staat van verdeling tegen te spreken.
De rechter-commissaris heeft in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 6 maart 1998 geconstateerd dat Stormpolder, Eastside en mr. Kremer q.q. akkoord gaan met de staat van verdeling, maar dat de Rabobank en [betrokkene 1] die tegenspreken.
Hierna heeft de rechter-commissaris conform het bepaalde in art. 486 Rv. partijen verwezen naar de rolzitting van 21 april 1998 voor conclusies van eis aan de zijde van de Rabobank (in een renvooiprocedure tegen Stormpolder, [betrokkene 1], Eastside en mr. Kremer q.q.) en van [betrokkene 1] (in een renvooiprocedure tegen de Rabobank, Stormpolder, Eastside en mr. Kremer q.q.).
Bij conclusie van eis van 21 april 1998 heeft de Rabobank gevorderd dat uit de opbrengst van voormelde executoriale verkoop aan haar een bedrag van ƒ 221.151,55 wordt uitbetaald, te vermeerderen met 18% rente daarover vanaf 4 oktober 1993, alsmede proceskosten.
Stormpolder en mr. Kremer q.q. hebben de vordering bestreden. [Betrokkene 1] en Eastside zijn niet verschenen.
De rechtbank heeft bij vonnis van 26 mei 1999 het gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft de Rabobank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, onder aanvoering van één grief. Stormpolder, de erven van de inmiddels overleden [betrokkene 1] (verweerders in cassatie sub 2) en mr. Kremer q.q. hebben de grief bestreden.
Bij arrest van 30 juli 2003 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, de Rabobank in de proceskosten in hoger beroep van Stormpolder en mr. Kremer q.q. veroordeeld en bepaald dat de erven [betrokkene 1] de eigen proceskosten dragen. Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de Rabobank beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Stormpolder heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Tegen de erven [betrokkene 1], Eastside en mr. Kremer q.q. is verstek verleend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor Stormpolder mede door mr. F.E. Vermeulen, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de Rabobank heeft bij brief van 2 december 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij notariële akte van 26 augustus 1983 heeft [betrokkene 1] ten behoeve van de vennootschap Minetech Holdings Ltd (hierna: MHL) het recht van eerste hypotheek gevestigd op de hem in eigendom toebehorende onroerende zaak te [plaats] (hierna: de villa). Dit recht van hypotheek strekte tot zekerheid van hetgeen MHL van [betrokkene 1] te vorderen had uit hoofde van een door MHL aan [betrokkene 1] verstrekte geldlening ter grootte van ƒ 800.000,--.
(ii) Op 7 maart 1994 heeft de Rabobank ten laste van MHL onder [betrokkene 1] conservatoir derdenbeslag doen leggen.
(iii) Bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 6 september 1994 is MHL veroordeeld aan de Rabobank te betalen een hoofdsom van ƒ 221.151,55, te vermeerderen met rente en kosten terzake van de debetstand van een rekening-courantverhouding. Dit vonnis is overbetekend aan [betrokkene 1].
(iv) [Betrokkene 1] heeft vervolgens een verklaring als bedoeld in art. 476a Rv. afgelegd, inhoudende dat hij niets aan MHL verschuldigd is. De Rabobank heeft deze verklaring op de voet van art. 477a Rv. betwist, hetgeen geleid heeft tot het onherroepelijk vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 13 december 1995. Daarbij is [betrokkene 1] veroordeeld tot het afleggen van een verklaring dat hij krachtens overeenkomst van geldlening onder hypothecair verband een bedrag van ƒ 800.000,--, te vermeerderen met rente, aan MHL verschuldigd is en dat deze schuld door het beslag is getroffen. Bij voormeld vonnis is [betrokkene 1] tevens veroordeeld tot betaling aan de Rabobank van ƒ 221.151,55 met rente en kosten uit het onder het beslag vallende bedrag.
(v) De Rabobank heeft op 28 december 1995 executoriaal beslag gelegd op de villa uit kracht van het onder (iv) vermelde vonnis.
(vi) Bij beschikking van 10 december 1996 heeft de Rabobank presidiaal verlof gekregen om de villa te verkopen. In opdracht van de Rabobank is de villa vervolgens executoriaal verkocht. Overeenkomstig art. 551 lid 2 Rv. is de netto opbrengst van ƒ 667.000,-- door de notaris gestort bij een bewaarder als bedoeld in art. 445 Rv.
(vii) Bij verzoekschrift van 4 september 1997 heeft de Rabobank de verdeling verzocht van de opbrengst van deze executoriale verkoop. Bij de rechter-commissaris zijn vorderingen aangemeld door de Rabobank, Stormpolder, Eastside, mr. Kremer q.q. (curator in het faillissement van MHL) en [betrokkene 1] namens MHL, als schuldeisers van [betrokkene 1]. De rechter-commissaris heeft vervolgens een staat van verdeling opgemaakt, welke op 30 januari 1998 ter griffie is neergelegd. De rechter-commissaris heeft daarin onder meer overwogen (zakelijk weergegeven) dat geen rekening zal worden gehouden met de door [betrokkene 1] namens MHL aangemelde vordering en dat de Rabobank geen aanspraak kan maken op preferentie op grond van de hypothecaire inschrijving. De vorderingen van de Rabobank, Stormpolder, Eastside en mr. Kremer q.q. zijn in de staat van verdeling als nevengeschikt aangemerkt.
(viii) Vervolgens zijn partijen in de gelegenheid gesteld de staat van verdeling tegen te spreken. De rechter-commissaris heeft in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 6 maart 1998 geconstateerd dat Stormpolder, Eastside en mr. Kremer q.q. akkoord gaan met de staat van verdeling. Overeenkomstig art. 486 Rv. heeft hij, voor zover in cassatie van belang, partijen verwezen naar de rolzitting van 21 april 1998 voor conclusie van eis aan de zijde van de Rabobank in een renvooiprocedure tegen Stormpolder, [betrokkene 1], Eastside en mr. Kremer q.q.
3.2 In deze renvooiprocedure heeft de Rabobank gevorderd dat uit de opbrengst van de executoriale verkoop van de villa aan haar dient te worden uitbetaald ƒ 221.151,55, te vermeerderen met rente à 18% per jaar vanaf 4 oktober 1993 tot de dag der voldoening, proceskosten ten bedrage van ƒ 9.009,71 en BTW over de uitroepgelden, kosten rechtens. Zij heeft daartoe gesteld dat haar vordering op [betrokkene 1] is gedekt door het recht van eerste hypotheek, ingeschreven ten behoeve van MHL, en dat zij daardoor een voorrangspositie bekleedt ten opzichte van de andere schuldeisers van [betrokkene 1].
Stormpolder en mr. Kremer q.q. hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen toewijzing van de vorderingen. [Betrokkene 1] en Eastside zijn niet verschenen.
De rechtbank heeft bij vonnis van 26 mei 1999 de vorderingen van de Rabobank afgewezen. Zij heeft daarbij overwogen dat [betrokkene 1] en Eastside op grond van art. 486 lid 3 Rv. geacht worden de aanmelding van hun vorderingen te hebben ingetrokken.
3.3 De Rabobank heeft onder aanvoeren van een grief hoger beroep tegen voormeld vonnis ingesteld. De grief is door Stormpolder, de erven van de inmiddels overleden [betrokkene 1] en mr. Kremer q.q. bestreden.
3.4 In de bestreden uitspraak heeft het hof het beroep ongegrond bevonden en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Ten aanzien van de erven [betrokkene 1] heeft het Hof geoordeeld (rov. 1) dat hun verweer in verband met het toepasselijke art. 486 lid 3 Rv., op grond waarvan [betrokkene 1] geacht moet worden zijn tegenspraak tegen de vorderingen van de Rabobank te hebben laten varen, geen bespreking behoeft.
Voorts heeft het hof, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, overwogen:
"4. (...) Door de veroordeling van 13 december 1995 is op grond van het beslagrecht op [betrokkene 1] een eigen verplichting komen te rusten tot voldoening van genoemd bedrag. Met recht heeft Rabo, toen [betrokkene 1] nalatig bleek dit bedrag te voldoen, executoriaal beslag gelegd onder [betrokkene 1] op grond van het vonnis van 13 december 1995 en dit vonnis op de gewone wijze geëxecuteerd.
5. Door te betogen dat aan haar vordering het recht van hypotheek verbonden is geraakt, aangezien [betrokkene 1] ingevolge het vonnis van 13 december 1995 uitsluitend aan haar kan betalen wat hij aan MHL verschuldigd is, miskent Rabo het onderscheid tussen de verhoudingen MHL - [betrokkene 1], alsmede MHL - Rabo en Rabo - [betrokkene 1]. De omstandigheid dat ingevolge het vonnis van 13 december 1995 een eigen verplichting op [betrokkene 1] is komen te rusten tot voldoening van het door MHL aan Rabo verschuldigde en dat dit verband houdt met verplichtingen van [betrokkene 1] jegens MHL, betekent niet dat een aan MHL jegens [betrokkene 1] toekomend recht van eerste hypotheek op enigerlei wijze op Rabo zou zijn overgegaan. Derhalve vloeit uit dit vonnis niet voort dat aan Rabo een recht van eerste hypotheek jegens [betrokkene 1] toekomt. Dit is ook niet het de facto gevolg van genoemd vonnis en kan evenmin volgen uit de door de rechtbank gebezigde formulering aangaande voldoening aan Rabo uit onder het beslag vallende gelden. Hetzelfde geldt voor het vonnis van 7 september 1994.
6. Het betoog van Rabo dat het "niet zo kan zijn" dat het aan Rabo toekomende bedrag niet is "behept" met een preferentie, omdat dan aan de overige beslagleggers een onverdiend voordeel zou toevallen, faalt. Dit betoog miskent het wettelijk systeem en de uitwerking van de rechtsregels in een geval als dit. Aangezien ook overigens gesteld noch gebleken is dat Rabo het recht van eerste hypotheek door MHL geleverd heeft gekregen dan wel anderszins in dit recht van MHL jegens [betrokkene 1] is getreden - Rabo erkent dit zelf in punt 22 van de Memorie van Grieven -, komt aan Rabo geen voorrangspositie toe bij de verdeling van de door de verkoop van de villa verkregen gelden."
3.5 Het middel stelt in alle onderdelen - die zich voor gezamenlijke behandeling lenen - de vraag aan de orde of de Rabobank uit hoofde van het door haar onder [betrokkene 1] ten laste van MHL gelegde derdenbeslag het hypotheekrecht kan uitoefenen dat ten behoeve van MHL gevestigd is tot zekerheid van haar vordering op [betrokkene 1], in dier voege dat de Rabobank bij de verdeling van de executieopbrengst van de hypothecair verbonden villa van [betrokkene 1] voorrang krijgt boven de schuldeisers van [betrokkene 1].
3.6 Die vraag moet bevestigend worden beantwoord. Het is in overeenstemming met het in art. 477 Rv. in verbinding met art. 477a Rv. neergelegde wettelijke systeem, waarin aan de derdenbeslaglegger de bevoegdheid toekomt zijn vordering op de beslagdebiteur te verhalen door inning van de vordering van de beslagdebiteur op de derde-beslagene, dat de derdenbeslaglegger wiens beslag een vordering onder hypothecair verband heeft getroffen, profiteert van de aan de beslagen vordering verbonden hypothecaire voorrang boven andere schuldeisers die verhaal zoeken op het hypothecair verbonden registergoed. Een andere opvatting zou aan het derdenbeslag het niet te rechtvaardigen effect verlenen dat de overige schuldeisers van de derde-beslagene bij de verdeling van de opbrengst van het verhypothekeerde registergoed door dat beslag zouden worden bevoordeeld, terwijl degene ten laste van wie dat beslag gelegd is gedupeerd zou worden door het verval van de aan de beslagen vordering verbonden voorrang.
3.7 Het voorgaande brengt mee dat het middel doel treft. Het oordeel van het hof, dat erop neerkomt dat aan de Rabobank bij de verdeling van de opbrengst van de villa geen voorrang toekomt, berust immers op een onjuiste rechtsopvatting.
3.8 De onder 3.2 weergegeven vordering van de Rabobank, die voor het overige niet is bestreden, was derhalve voor toewijzing vatbaar en is door het hof en de rechtbank ten onrechte afgewezen. De Hoge Raad zal, zelf recht doende, die vordering alsnog toewijzen in voege als hierna zal geschieden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 juli 2003, behoudens voorzover daarbij is bepaald dat de erven [betrokkene 1] de eigen proceskosten dragen;
vernietigt het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 26 mei 1999;
bepaalt dat uit de opbrengst van de ten processe bedoelde onderhandse executie aan de Rabobank dient te worden uitbetaald:
- de somma van € 100.354,20 (ƒ 221.151,55)
- de rente hierover à 18% per jaar vanaf 4 oktober 1993 tot de dag der voldoening p.m.
- proceskosten€ 4.088,43 (ƒ 9.009,71)
- BTW over de uitroepgelden p.m.
veroordeelt Stormpolder en mr. Kremer q.q. in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Rabobank begroot
- in eerste aanleg op € 948,40
- in hoger beroep op € 4.731,12
- in cassatie op € 394,38 aan verschotten en op € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 11 maart 2005.