ECLI:NL:RBZWB:2024:7441
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van WOZ-waarden voor onroerende zaken in het kader van belastingjaren 2022 en 2023
Op 1 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken AWB-24_1353 en 24_1354, waarin belanghebbende in beroep ging tegen de waardebeschikkingen van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 764.000 per 1 januari 2021 en € 873.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende betwistte deze waarderingen en stelde dat de woning een lagere waarde had, namelijk € 720.000 en € 809.000 respectievelijk. De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig behandeld op 2 oktober 2024.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarden van de woning niet te hoog had vastgesteld. De rechtbank baseerde haar oordeel op de vergelijkingsmethode, waarbij de waarden zijn vastgesteld aan de hand van verkoopopbrengsten van vergelijkbare woningen. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende had onderbouwd dat de referentiewoningen vergelijkbaar waren en dat hij rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen. Belanghebbende kon niet aantonen dat de referentiewoningen niet geschikt waren voor de waardebepaling.
De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat de woningen die hij ter vergelijking aanvoerde identiek waren aan zijn woning. De rechtbank concludeerde dat de WOZ-waarden voor de belastingjaren 2022 en 2023 niet te hoog waren vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.