In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 13 te [woonplaats]. De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum had de waarde voor het jaar 2019 vastgesteld op € 758.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 651,12. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en dat hij gedwongen was in beroep te gaan vanwege de late verstrekking van gegevens door de heffingsambtenaar.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 juni 2022 zijn zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar gehoord. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof stelde vast dat de heffingsambtenaar in de beroepsfase een nieuwe matrix had gepresenteerd met referentieobjecten, wat volgens het Hof toegestaan was. Belanghebbende had geen recht op een proceskostenvergoeding, omdat hij niet kon aantonen dat hij door de late verstrekking van gegevens gedwongen was in beroep te gaan. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.