ECLI:NL:GHARL:2022:6283

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
21/00457
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 13 te [woonplaats]. De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum had de waarde voor het jaar 2019 vastgesteld op € 758.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 651,12. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en dat hij gedwongen was in beroep te gaan vanwege de late verstrekking van gegevens door de heffingsambtenaar.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 juni 2022 zijn zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar gehoord. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof stelde vast dat de heffingsambtenaar in de beroepsfase een nieuwe matrix had gepresenteerd met referentieobjecten, wat volgens het Hof toegestaan was. Belanghebbende had geen recht op een proceskostenvergoeding, omdat hij niet kon aantonen dat hij door de late verstrekking van gegevens gedwongen was in beroep te gaan. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00457
uitspraakdatum: 19 juli 2022
Uitspraak van de negentiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank), van 18 februari 2021, nummer UTR 20/188, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 13 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het jaar 2019 vastgesteld op € 758.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (OZB) ten bedrage van € 651,12 aan belanghebbende opgelegd.
1.2.
Het tegen die beschikkingen gemaakte bezwaar is door de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 30 juni 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende A. van den Dool als zijn gemachtigde en namens de heffingsambtenaar [naam1] , bijgestaan door taxateur [de taxateur] via een beeldverbinding.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een twee-onder-een-kap-woning uit het bouwjaar 1899, met een inhoud van 591 m³, een perceel van 423 m², een dakkapel en een berging.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft de voor de onroerende zaak vastgestelde waarde onderbouwd met een in de beroepsfase overgelegde waardematrix, opgemaakt door de taxateur [de taxateur] , waarin de waarde per 1 januari 2018 (hierna: de waardepeildatum) is bepaald op € 758.000. De vastgestelde waarde van de onroerende zaak is bepaald door vergelijking met verkoopgegevens van zes twee-onder-een-kapwoningen uit [woonplaats] . Ter onderbouwing van de getaxeerde waarde van de onroerende zaak zijn in het rapport onder meer de volgende gegevens vermeld:
Object
Bouw-jaar woning
Inhoud woning m3
Waarde woning per m3
Gemiddelde waarde per m³ na corr
Opper-vlakte grond m2
Bijgebouwen
Datum koopovereen
komst
Getaxeerde waarde/ verkoopprijs
Onroerende zaak
1899
591
€ 738
423
Dakkapel € 5.000
Berging € 5.000
-
€ 758.000
[adres2] 69
1897
889
€ 828
€ 828
650
Berging € 5.000
Guesthouse € 60.000
24-05-2017
€ 1.195.000
[adres2] 63
1894
826
€ 976
€ 904
600
Carport € 2.500
17-06-2017
€ 1.185.000
[adres3] 3
1901
647
€ 946
€ 876
350
Juni 2017
€ 850.000
[adres4] 27
1911
483
€ 881
€ 881
140
Dakkapel € 5.000
Juni 2017
€ 525.000
[adres5] 3
1929
808
€ 440
€ 440
277
Kelder € 2.000
16-06-2017
€ 540.000
[adres6] 46
1930
570
€ 613
€ 716
324
Dakkapel € 5.000
Berging € 5.000
Tuinhuis € 500
Juni 2018
€ 625.000
2.3.
De kwaliteit, het onderhoud, de uitstraling, doelmatigheid, voorzieningen en ligging (hierna: de KOUDV-factoren) zijn voor de onroerende zaak en de referentieobjecten steeds aangemerkt als gemiddeld (3), behalve de voorzieningen van [adres2] 63 en [adres3] 3 die als bovengemiddeld (4) zijn gewaardeerd en het onderhoud en de voorzieningen van [adres6] 46, die op matig (2) zijn gewaardeerd.
2.4.
Als toelichting op de gehanteerde grondprijzen heeft de heffingsambtenaar een grondstaffel opgenomen. Deze is als volgt:
Oppervlakte in m²
Prijs per m²
0-250
€ 786
251-500
€ 665
501-750
€ 484
751-1350
€ 302
1.351 en meer
€ 6
2.5.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Verder heeft de Rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar tijdens de bezwaarfase de door belanghebbende gevraagde stukken eerder had moeten verstrekken, maar heeft het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gepasseerd. Het beroep is ongegrond verklaard.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de WOZ-waarde. Belanghebbende stelt dat de WOZ-waarde op € 738.000 moet worden vastgesteld. Verder stelt belanghebbende dat de heffingsambtenaar in de beroepsfase andere gegevens heeft verstrekt, zodat hij werd gedwongen in beroep te gaan. Om die reden moet een proceskostenvergoeding voor het beroep worden toegekend.
3.2.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van het hier toepasselijke artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.2.
Belanghebbende voert aan dat de waarde te hoog is vastgesteld, omdat de heffingsambtenaar uit de matrix een te hoge gemiddelde kubieke meterprijs heeft afgeleid. Belanghebbende is van mening dat het de heffingsambtenaar niet is toegestaan de referentieobjecten uit de bezwaarfase niet langer te gebruiken. Uitgaande van de drie referentieobjecten zoals opgenomen in de in de bezwaarfase overgelegde matrix (hierna ook: de oude matrix) tezamen met de zes referentieobjecten van de in beroep overgelegde matrix (hierna ook: de nieuwe matrix), volgt hieruit een gemiddelde gecorrigeerde kubieke meterprijs van € 730, zodat de beschikte waarde € 738.000 dient te zijn. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat, omdat de nieuwe matrix pas in de beroepsfase is verstrekt, hij gedwongen werd in beroep te gaan. Reeds daarom dient een proceskostenvergoeding te volgen.
4.3.
Nu belanghebbende de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de onroerende zaak gemotiveerd betwist, rust in de eerste plaats op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog is. Voor het antwoord op de vraag of hij daarin slaagt, is van belang hetgeen belanghebbende dienaangaande heeft gesteld en aan bewijs heeft aangedragen.
4.4.
Het Hof stelt voorop dat het de heffingsambtenaar vrij staat om in iedere fase de waardevaststelling anders te onderbouwen en de daarbij gebruikte vergelijkingsobjecten of berekeningen te wijzigen. De heffingsambtenaar mocht daarom in de beroeps- en hogerberoepsfase van een andere matrix, met daarin andere referentieobjecten, uitgaan dan in de bezwaarfase. Van een situatie zoals bedoeld in het door belanghebbende aangehaalde arrest van 29 april 2022 [1] is in dit geval geen sprake, aangezien het hier niet gaat over het verwijderen van één referentieobject met een extreem lage verkoopprijs en de heffingsambtenaar heeft toegelicht dat er fouten en onduidelijkheden in de oude matrix zaten – onder meer omtrent indexatie en de secundaire kenmerken van de referentieobjecten – , die hij wenste te herstellen. Hij heeft dat gedaan door een nieuwe matrix met andere referenties op te maken. De heffingsambtenaar was daarbij niet, zoals belanghebbende stelt, gehouden alle objecten die ook in de oude matrix waren opgenomen, te handhaven.
4.5.
In de nieuwe matrix zijn drie referentieobjecten opgenomen die de heffingsambtenaar het beste vergelijkbaar acht, namelijk [adres2] 69, [adres2] 63 en [adres3] 3 te [woonplaats] . De andere drie vergelijkingsobjecten – [adres4] 27, [adres5] 3 en [adres6] 46 – zijn door belanghebbende aangedragen referenties die de heffingsambtenaar aan de matrix heeft toegevoegd. Het Hof deelt de visie van de heffingsambtenaar dat [adres5] 3 minder geschikt is als referentieobject omdat dit object ten tijde van de verkoop een kantoorpand betrof en het na de verkoop voor € 415.000 is verbouwd tot woonruimte en verder, dat [adres6] 46 ook minder goed vergelijkbaar is omdat het in een andere periode is gebouwd dan de onroerende zaak en daarnaast een andere uitstraling heeft. Maar ook als die twee referentieobjecten worden meegewogen – die de gemiddelde kubieke meterprijs naar beneden brengen – dan is uit de nieuwe matrix een gemiddelde gecorrigeerde kubieke meterprijs van € 774 af te leiden. Daaruit leidt het Hof af dat de kubieke meterprijs van € 738 waarmee voor de onroerende zaak is gerekend, niet te hoog is. Het Hof is daarom van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
4.6.
Voorts heeft belanghebbende gesteld dat aan de uitspraak op bezwaar een motiveringsgebrek kleeft omdat de heffingsambtenaar daarin de waarde van de onroerende zaak met een matrix heeft onderbouwd die, zoals de heffingsambtenaar zelf heeft erkend, fouten en onduidelijkheden bevatte.
4.7.
Op grond van artikel 7:11 van de Awb rust op de heffingsambtenaar de plicht op grond van de gemaakte bezwaren een volledige heroverweging te maken en op grond van artikel 7:12 van de Awb de plicht, indien van toepassing, inzichtelijk te maken dat hij zijn besluit desondanks handhaaft.
4.8.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar voldoende heeft gereageerd op de bezwaargronden van belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft de waarde gehandhaafd op basis van de referentiewoningen die ook op het taxatieverslag staan en heeft aan de hand daarvan de waarde onderbouwd. De omstandigheid dat de heffingsambtenaar in beroep een andere matrix overlegt om de waarde nader te onderbouwen, betekent niet dat sprake is van een motiveringsgebrek zoals bepaald in artikel 7:12 van de Awb. Daarbij merkt het Hof op dat ook in hoger beroep de WOZ-waarde nog in geschil is. Belanghebbende heeft zich derhalve, na kennis te hebben genomen van de in beroep overgelegde matrix, nog niet neergelegd bij de door de heffingsambtenaar gegeven onderbouwing van de waarde. Er kan dan niet worden gesteld dat belanghebbende enkel vanwege het pas in de beroepsfase verstrekken van de nadere onderbouwing werd gedwongen in beroep te gaan.
4.9.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken hem tijdig hebben bereikt. Het Hof oordeelt als volgt. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht de grondstaffel en de KOUDV-factoren te verstrekken. Op 28 augustus 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden ter zake van onder meer de onroerende zaak, als onderdeel van een twee dagen durende hoorzitting op het kantoor van de gemeente Hilversum, waarin vele bezwaren van de gemachtigde van belanghebbende zijn besproken tussen de taxateur die door de gemachtigde was ingeschakeld, en de taxateur van de heffingsambtenaar. De taxateur van de heffingsambtenaar heeft verklaard dat tijdens die twee dagen de door de gemachtigde ingeschakelde taxateur naast hem achter een computer heeft gezeten en dat zij één voor één de in geschil zijnde beschikkingen hebben besproken, waarbij de systemen van de gemeente konden worden geraadpleegd. De door de gemachtigde ingeschakelde taxateur had zodoende inzage in alle gegevens waarover de gemeente beschikte ten behoeve van de vaststelling van een WOZ-waarde. De heffingsambtenaar heeft verklaard dat op het moment dat hij uitspraak wilde doen, hij ontdekte dat belanghebbende in het bezwaarschrift om de grondstaffel en KOUDV-factoren had verzocht. Hij heeft er toen voor gekozen de matrix, waarin die gevraagde gegevens zijn verwerkt, naar belanghebbende te e-mailen, hetgeen op 13 november 2019 is gebeurd. Daarbij is aan belanghebbende gelegenheid geboden om in het geval van vragen hierover, contact op te nemen. Toen dat niet gebeurde, heeft de heffingsambtenaar op 30 november 2019 uitspraak op bezwaar gedaan. Namens belanghebbende is deze werkwijze niet weersproken, zodat het Hof daarvan zal uitgaan. Het Hof concludeert uit het hiervoor geschetste verloop dat (een gemachtigde van) belanghebbende tijdens het hoorgesprek alle gewenste gegevens had kunnen inzien en voorts, dat alle door hem gevraagde gegevens zijn toegezonden en hem voldoende gelegenheid is geboden daarop te reageren voordat uitspraak op bezwaar is gedaan. De grief van belanghebbende slaagt daarom niet.
4.10.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, raadsheer, in tegenwoordigheid van
mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De raadsheer,
(T.H.J. Verhagen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 juli 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.HR 29 april 2022, nr. 21/03975, ECLI:NL:HR:2022:664