ECLI:NL:RBZWB:2024:7277
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van WOZ-waarde en aanslagen onroerendezaakbelastingen door de rechtbank
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 25 oktober 2024, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 januari 2023 en 19 oktober 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had waardebeschikkingen voor de woning van de belanghebbende vastgesteld op € 833.000 per 1 januari 2021 en € 833.000 per 1 januari 2022. Na bezwaar werd de waarde voor 2022 verlaagd naar € 724.000, maar het bezwaar voor 2023 werd afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen op 7 oktober 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarden van de woning te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de waarde van de woning moet worden bepaald op basis van vergelijkbare woningen en dat de heffingsambtenaar moet aantonen dat de waarden niet te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van de belanghebbende. De rechtbank wijst erop dat de WOZ-waarde elk jaar opnieuw wordt vastgesteld en dat eerdere waardebepalingen niet bepalend zijn voor de huidige waarde.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond, waardoor de waardebeschikkingen en de aanslagen onroerendezaakbelastingen in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep binnen zes weken na verzending.