ECLI:NL:RBZWB:2024:7267

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
23/2480
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en de toepassing van de herleidingsmethode

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. uit [plaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 5.219, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de zaak aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende, waarbij de herleidingsmethode en de waardevermindering wegens schade centraal staan. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een waardevermindering door schade.

De rechtbank stelt vast dat belanghebbende op 16 maart 2022 aangifte heeft gedaan voor de registratie van een Mercedes Benz GLC-klasse Coupé 63 S AMG 4matic en een bedrag aan Bpm heeft voldaan van € 21.652. De inspecteur heeft een hertaxatie laten uitvoeren, waaruit bleek dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 90.824 bedraagt. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft gehandhaafd, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat er meer dan normale gebruiksschade aanwezig was.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn met vier maanden is overschreden en kent belanghebbende een schadevergoeding van € 500 toe, waarvan € 375 voor rekening van de inspecteur en € 125 voor rekening van de Staat. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende ongegrond, maar kent wel een schadevergoeding toe voor de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 maart 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 5.219.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: als waarnemer van de gemachtigde [naam 1] en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Als toehoorder van de belastingdienst was aanwezig drs. [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
In geschil is of de zogenoemde herleidingsmethode van toepassing is en of een waardevermindering wegens schade in aanmerking moet worden genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs € 194.051 bedraagt en dat kan worden uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 90.824. Ook de historische bruto Bpm van € 57.418 is niet in geschil.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 16 maart 2022 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Mercedes Benz GLC-klasse Coupé 63 S AMG 4matic met [VIN-nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 21.652.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van Voertuig Taxaties B.V. van 7 maart 2022. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 88.538. De taxateur heeft vanwege aanwezige schade een bedrag van € 6.970 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 72.715.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 24 maart 2022. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 90.824. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen. In het rapport staat daarover vermeld dat de auto in een zeer nette en verzorgde staat verkeert, dat de carrosseriedelen en de velgen van de auto vrij zijn van beschadigingen en vervormingen. Tevens wordt in het rapport commentaar gegeven op de verschillende door de taxateur van belanghebbende opgevoerde schadeposten.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens en de bevindingen van DRZ de verschuldigde Bpm vastgesteld op € 26.871. Met dagtekening 24 juni 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 5.219.

Overwegingen

4. Belanghebbende stelt primair dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd en subsidiair dat de naheffingsaanslag moet worden verlaagd.
Herleidingsmethode
4.1.
De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022 [1] en naar de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023 [2] .
Schade
4.2.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag geen waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen.
4.3.
Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank is in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Belanghebbende heeft daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een omschrijving van de staat van de auto is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een meer dan normale gebruiksschade als onder 4.4 bedoeld. Aan de hand van de foto’s kan de door belanghebbende bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor haar rekening te komen.
Ook is niet aannemelijk geworden dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een bedrag van € 1.222 wegens het ontbreken van Alarm klasse III. De inspecteur heeft dit standpunt voldoende gemotiveerd betwist onder verwijzing naar het rapport van DRZ waarin onder 6 staat vermeld dat het alarm certificaat tot en met alarm klasse 3 vanuit de fabrikant reeds op de auto aanwezig is.
4.6.
De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat rekening moet worden gehouden met een waardevermindering wegens schade.
Hoogte naheffingsaanslag
4.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd.
Immateriëleschadevergoeding
4.8.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 5 juli 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 29 oktober 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond vier maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond negen maanden heeft geduurd en daarmee drie maanden te lang, komt € 375 (3/4) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 125) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding van € 500.
5.1.
Omdat het verzoek om immateriëleschadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 en wegingsfactor 0,25 [3] , wat neerkomt op € 218,75. De inspecteur en de Staat moeten, ieder voor de helft, die kosten vergoeden.
5.2.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet vergoed, omdat het verzoek om immateriëleschadevergoeding is gedaan na het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 [4] en de rechtbank daar onvoldoende aanleiding voor ziet.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 375;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 125;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 109,38 aan proceskosten aan belanghebbende;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 109,37 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 29 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

3.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
4.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, rov. 7.1.1 en 7.1.2.