ECLI:NL:RBZWB:2024:7262

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
23/1941
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en de toepassing van de herleidingsmethode

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 19.595, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de zaak naar aanleiding van de aangifte van belanghebbende voor de registratie van een Volkswagen Tiguan, waarbij een taxatieverslag van JB Taxaties B.V. en een hertaxatie door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) zijn ingediend. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag ten onrechte heeft gehandhaafd en dat de handelsinkoopwaarde van de auto moet worden vastgesteld op € 34.954, met inachtneming van een waardevermindering wegens schade. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag naar € 8.933 en kent belanghebbende een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 500, waarvan € 250 voor rekening van de inspecteur en € 250 voor de Staat. De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot betaling van proceskosten aan belanghebbende ter hoogte van € 2.998 en het griffierecht van € 184. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1941

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 19.595.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: als waarnemer van de gemachtigde [naam 1] en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Als toehoorder van de belastingdienst was aanwezig drs. [naam 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
In geschil is of de zogenoemde herleidingsmethode kan worden toegepast, de hoogte van de handelsinkoopwaarde en of een waardevermindering wegens (ex-)schade in aanmerking kan worden genomen. Tussen partijen is niet geschil dat de historische bruto Bpm € 48.255 bedraagt, de historische nieuwprijs op € 97.261 kan worden vastgesteld en dat één maand extra leeftijdskorting van toepassing is.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 8.933. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 28 januari 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Volkswagen Tiguan Allspace 2.0 TSI 4Motion Highline Business R7p met [VIN-nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 6.820.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatieverslag gevoegd van JB Taxaties B.V. van 20 januari 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 27.400. De taxateur heeft in het taxatieverslag vermeld dat hij daarbij is uitgegaan van een gemiddelde vraagprijs van dit voertuig van € 36.500 en dat hij ongeveer 25% van de vraagprijs heeft afgetrokken. De taxateur heeft een bedrag van € 17.681 aan schade vastgesteld en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 12.000. In het rapport staat vermeld dat de auto een onbekend schadeverleden heeft.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 12 februari 2021. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 34.954 aan de hand van een koerslijst van AutotelexPro en hij heeft een bedrag aan ex-schade geconstateerd ter grootte van € 2.692. Verder wordt in het rapport opgemerkt dat er geen andere schade is aangetroffen dan gebruiksschade die passend is bij de leeftijd en kilometerstand van de auto.
3.3.
De inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslag (deels) afgeweken van de door DRZ vastgestelde bedragen. Hij heeft de handelsinkoopwaarde van de auto aan de hand van de koerslijst Xray vastgesteld op € 35.825 en hij heeft daarop geen bedrag aan (ex)-schade in mindering gebracht. Daarvan uitgaande heeft hij de verschuldigde Bpm vastgesteld op € 26.839, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 424. Met dagtekening 24 juni 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 19.595.

Overwegingen

4. Belanghebbende stelt primair dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd en subsidiair dat de naheffingsaanslag moet worden verlaagd.
Herleidingsmethode
4.1.
De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022 [1] en naar de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023 [2] .
Handelsinkoopwaarde
4.2.
De bewijslast voor de handelsinkoopwaarde rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld aan de hand van een marktonderzoek met de vraagprijzen van vier referentieauto’s. Dit zijn weliswaar Volkswagen Tiguans, maar het betreft andere uitvoeringen. Bovendien heeft belanghebbende ter bepaling van de handelsinkoopwaarde op de gemiddelde vraagprijs een marge van ongeveer 25% toegepast en het daaruit resulterende bedrag in mindering gebracht. Zij heeft echter niet onderbouwd hoe die marge is berekend.. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende de handelsinkoopwaarde van de auto niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.3.
De inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslag uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 35.825. Bij het rapport van DRZ is ook een koerslijst van AutotelexPro gevoegd waaruit een handelsinkoopwaarde van € 34.954 blijkt. Belanghebbende heeft subsidiair ook een beroep gedaan op deze koerslijst.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de handelsinkoopwaarde moet worden vastgesteld op € 34.954 zoals blijkt uit de, ook door DRZ gehanteerde koerslijst van AutotelexPro. Deze koerslijst geeft de laagste handelsinkoopwaarde en de rechtbank ziet verder ook geen reden waarom deze koerslijst geen toepassing zou kunnen vinden. De inspecteur heeft zijn stelling dat de handelsinkoopwaarde zoals deze volgt uit de koerslijst te laag is onvoldoende onderbouwd.
Schade
4.5.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag geen waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat, voor zover dit nog in geschil is, het enkele ontbreken van de inkoopfactuur geen reden is om het taxatierapport in zijn geheel terzijde te stellen, zoals de inspecteur heeft gesteld. Wel kan dit gevolgen hebben voor de bewijskracht die aan het taxatierapport toekomt. [3]
4.7.
Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank is in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Belanghebbende heeft daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde schadecalculatie van de auto is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. Aan de hand van de foto’s kan de door belanghebbende bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor zijn rekening te komen.
Schadeverleden
4.10.
Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat rekening gehouden moet worden met een waardevermindering wegens het schadeverleden van de auto.
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat onder omstandigheden het schadeverleden van een auto een waardevermindering van de auto kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een schadeverleden bij een latere verkoop zal moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de vaststelling van een waardevermindering door een schadeverleden dient de normale gebruiksschade in verband met leeftijd en kilometerstand buiten beschouwing te worden gelaten.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat rekening moet worden gehouden met een waardevermindering wegens een schadeverleden. Beide taxateurs hebben in hun rapporten opgenomen dat sprake is van een schadeverleden en zij hebben daar beiden een waardevermindering van hetzelfde bedrag, te weten € 2.692 (inclusief Btw) voor in aanmerking genomen. In het rapport van DRZ staat onder 4c, bevindingen/opmerkingen vermeld:
De aftrek op basis van zware historische schade is aannemelijk. Het voertuig is terug te vinden op het internet met daarbij het chassisnummer. Op de informatie die te vinden is is duidelijk zware frontschade zichtbaar. Op basis van deze informatie is deze aftrek rechtvaardig. Wij hebben de aftrek meegenomen in de berekening van de handelsinkoopwaarde (2.225 ex).
4.13.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om geen waardevermindering wegens een schadeverleden in aanmerking te nemen en stelt de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vast op € 32.262.
Hoogte naheffingsaanslag
4.14.
De rechtbank gaat uit van een historische nieuwprijs van € 97.261 (zie 2.1) en een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 32.262. De historische bruto Bpm van € 48.255 is tussen partijen niet in geschil (zie 2.1). De rechtbank berekent de verschuldigde Bpm op € 16.006, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 253. De verschuldigde Bpm bedraagt derhalve € 15.753. Nu belanghebbende € 6.820 aan Bpm heeft voldaan verlaagt de rechtbank de naheffingsaanslag naar € 8.933.
Immateriëleschadevergoeding
4.15.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om toekenning van schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.16.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 5 juli 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 29 oktober 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond vier maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond acht maanden heeft geduurd en daarmee twee maanden te lang, komt € 250 (1/2) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 250) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond en de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 8.933. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht terug.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur de proceskosten aan belanghebbende vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624. [4] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding zoals belanghebbende ter zitting heeft verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 8.933;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 250;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 250;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 29 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

3.Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch van 10 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1520.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.