ECLI:NL:RBZWB:2024:7261
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de toepassing van het vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. uit [plaats], tegen de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) beoordeeld. De inspecteur van de belastingdienst had op 10 februari 2023 een naheffingsaanslag van € 1.326 opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt het beroep dat op 17 september 2024 is behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, omdat belanghebbende een onjuiste CO2-uitstoot had opgegeven. De rechtbank oordeelt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, omdat de inspecteur niet de indruk heeft gewekt dat hij de aangifte op andere onderdelen had gecontroleerd. De rechtbank stelt vast dat de handelsinkoopwaarde van de auto kan worden vastgesteld op € 29.603, zoals blijkt uit de koerslijst van Xray, en dat de inspecteur onvoldoende onderbouwd heeft dat deze koerslijst niet gevolgd kan worden.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 500 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar. De rechtbank kent een schadevergoeding van € 300 toe aan de inspecteur en € 200 aan de Staat. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende ongegrond, maar kent wel een vergoeding van proceskosten toe voor het indienen van het verzoek om immateriële schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.