In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 8 januari 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2015 tot en met 2017 beoordeeld. De rechtbank behandelt de beroepen na een eerdere tussenuitspraak waarin werd vastgesteld dat de uitspraken op bezwaar door de inspecteur onbevoegd waren genomen. De inspecteur heeft het gebrek hersteld door nieuwe uitspraken op bezwaar te laten doen door een bevoegde functionaris. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om te worden gehoord, wat de rechtbank niet als schending van het hoor- en inzagerecht beschouwt.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen over het vierde kwartaal van 2016 en het eerste kwartaal van 2017 zijn verminderd tot nihil, terwijl de naheffingsaanslagen over 2015 en de eerste en derde kwartalen van 2016 in stand blijven. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de correcties op de voorbelasting terecht heeft doorgevoerd, omdat belanghebbende niet in haar bewijslast is geslaagd. De rechtbank legt vergrijpboetes op aan belanghebbende wegens grove schuld, maar vermindert de boete over 2015 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank houdt de rechtsgevolgen van de uitspraken op bezwaar in stand, met uitzondering van de vergrijpboete over 2015, die wordt verminderd tot € 1.332.