ECLI:NL:RBZWB:2024:71

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
BRE 19/673 tot en met 19/677
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboetes over meerdere jaren met herstel van procedurele gebreken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 8 januari 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2015 tot en met 2017 beoordeeld. De rechtbank behandelt de beroepen na een eerdere tussenuitspraak waarin werd vastgesteld dat de uitspraken op bezwaar door de inspecteur onbevoegd waren genomen. De inspecteur heeft het gebrek hersteld door nieuwe uitspraken op bezwaar te laten doen door een bevoegde functionaris. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om te worden gehoord, wat de rechtbank niet als schending van het hoor- en inzagerecht beschouwt.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen over het vierde kwartaal van 2016 en het eerste kwartaal van 2017 zijn verminderd tot nihil, terwijl de naheffingsaanslagen over 2015 en de eerste en derde kwartalen van 2016 in stand blijven. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de correcties op de voorbelasting terecht heeft doorgevoerd, omdat belanghebbende niet in haar bewijslast is geslaagd. De rechtbank legt vergrijpboetes op aan belanghebbende wegens grove schuld, maar vermindert de boete over 2015 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank houdt de rechtsgevolgen van de uitspraken op bezwaar in stand, met uitzondering van de vergrijpboete over 2015, die wordt verminderd tot € 1.332.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 19/673 tot en met 19/677

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting over het jaar 2015, het eerste, derde en vierde kwartaal van 2016 en het eerste kwartaal van 2017, de daarbij in rekening gebrachte belastingrente en opgelegde vergrijpboetes.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 april 2023 op zitting behandeld. Namens de inspecteur zijn ter zitting verschenen: mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en als toehoorder [inspecteur 3] . Belanghebbende is niet verschenen.
1.2.
De rechtbank heeft vervolgens op 25 mei 2023 een tussenuitspraak gedaan (hierna: de tussenuitspraak) [1] . In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de uitspraken op bezwaar door de inspecteur onbevoegd zijn genomen. De rechtbank heeft de inspecteur vervolgens in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen.
1.3.
De inspecteur heeft met dagtekening 9 augustus 2023 de rechtbank bericht dat hij het geconstateerde gebrek heeft hersteld. Belanghebbende heeft vervolgens bij brief met dagtekening 20 september 2023 daarop een nadere reactie gegeven. Partijen hebben in hun reacties niet verzocht om een nadere zitting bij de rechtbank.
1.4.
De rechtbank heeft vervolgens de zaak ter verdere beoordeling verwezen naar de enkelvoudige kamer. De rechtbank heeft daarna het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd.

Beoordeling

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak allereerst of de inspecteur het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in de uitspraken op bezwaar heeft hersteld. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of de inspecteur het hoor- en inzagerecht heeft geschonden en tot slot of de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes terecht en niet tot te hoge bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het in de uitspraken op bezwaar geconstateerde gebrek heeft hersteld en dat hij het hoor- en inzagerecht niet heeft geschonden.
De naheffingsaanslagen over het vierde kwartaal van 2016 en het eerste kwartaal van 2017, en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente en opgelegde vergrijpboeten, zijn reeds door de inspecteur verminderd tot nihil. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen over 2015, het eerste en derde kwartaal 2016 terecht en niet tot te hoge bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Wel constateert de rechtbank dat de redelijke behandeltermijn van bezwaar en beroep is overschreden. De rechtbank houdt daar rekening mee bij de beoordeling van de bij die naheffingsaanslagen opgelegde vergrijpboeten.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. De inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek uitgevoerd. In dat onderzoek heeft de inspecteur onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor de eenmanszaak “ [bedrijf] ” over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 maart 2017 beoordeeld.
3.1.
In het door de inspecteur van dat boekenonderzoek opgemaakte controlerapport is onder meer het volgende opgenomen:

“Privé gebruik energiekosten

Belastingplichtige gebruikt een gedeelte van de woning zakelijk. De gehele
voorbelasting op de energiekosten is in aftrek gebracht. Belastingplichtige heeft
nagelaten een bedrag te corrigeren op de voorbelasting voor het voor privé
doeleinden onttrekken van gas, water en elektriciteit. Het privé gebruik heb ik
gesteld op 95%.
(…)
De correctie privé gebruik energiekosten 2015 bedraagt € 76.
De correctie privé gebruik energiekosten 2016 bedraagt € 128.
De correctie privé gebruik energiekosten 1e kwartaal 2017 bedraagt € 34.

Privé gebruik telefoon en internetkosten

Belastingplichtige heeft nagelaten een bedrag te corrigeren op het privé gebruik
voor telefoon en internetkosten. Het privé gebruik heb ik vastgesteld op 50%.

(…)

De correctie privé gebruik telefoon- en internetkosten 2015 bedraagt € 98.

De correctie privé gebruik telefoon- en internetkosten 2016 bedraagt € 139.

Privé gebruik zakelijke auto

Belastingplichtige gaf aan tijdens het inleidend gesprek dat de Landrover met
[kenteken] een zakelijke auto is. Deze auto is aangeschaft in 2009/2010.
Het privégebruik van de zakelijke auto wordt belast als een dienst (artikel 4, lid 2,
letter a Wet Omzetbelasting). Er wordt door belastingplichtige geen
kilometeradministratie bijgehouden alleen een kilometeradministratie van de
zakelijke gereden kilometers.
(…) De catalogusprijs van de Landrover bedraagt € 22.326.

2015.

De verschuldigde btw bedraagt 1,5% van € 22.236 = € 333.
De hoogte van de btw op de autokosten heb ik berekend met behulp van de
grootboekrekening autokosten. De autokosten bedragen volgens het grootboek
€ 366. De btw bedraagt 21% van 366 = € 76.
De correctie verschuldigde btw privé gebruik auto bedraagt € 76.

2016.

De verschuldigde btw bedraagt 1,5% van € 22.236 = € 333.
Uit de administratie blijkt niet dat de hoogte van de btw op de autokosten lager is
dan het forfait.
De correctie verschuldigde btw privé gebruik auto bedraagt € 333.

Voorbelasting

Belastingplichtige heeft in de jaren 2015 tot en met het 1e kwartaal 2017
voorbelasting in aftrek gebracht. Omdat ik al enige tijd bezig ben geweest om in
contact te komen met belastingplichtige en mij dat niet lukte heb ik op 10 juli 2017
een brief verzonden om belastingplichtige te wijzen op de algemene informatieplicht
en de benodigde medewerking te verlenen zodat het onderzoek binnen een redelijke
termijn mogelijk is.
Op dit verzoek zijn er door belastingplichtige inkoop- en verkoopfacturen ingescand
en deze aan mij gemaild. Bijgesloten was een grootboek zonder totalen per
grootboekrekening. De inkoopfacturen die ik via de mail ontvangen heb zijn in
bepaalde gevallen onleesbaar en niet aansluitbaar met de grootboekrekening
voorbelasting wegens het ontbreken van de boekstuknummers. De factuurdatum op
de factuur komt ook niet overeen met de datum in het grootboek. Mijn conclusie is
dan ook dat de inkoopfacturen niet zijn aan te sluiten bij de boekingen in het
grootboek.
Op 28 november 2017 tijdens het inleidend gesprek is er door mij gevraagd om de
originele inkoopfacturen. Dit was niet mogelijk om deze in te zien. Ik heb
belastingplichtige er op gewezen dat ik de primaire bescheiden niet kan aansluiten
met de administratie wegens het ontbreken van boekstuknummers.
Belastingplichtige heeft toen aangegeven om de administratie uit Acumulus met de
boekingen en de daaraan gekoppelde facturen op een USB-stick te zetten en op
vrijdag 1 december 2017 af te geven bij de belastingdienst te Middelburg. Deze
USB-stick is nooit door mij ontvangen hoewel belastingplichtige beweerd dat deze
door een vriendin is afgegeven.
Op 29 januari 2018 heb ik een selectie gemaakt aan de hand van de balans en de
winst en verlies rekening van originele facturen die ik wil inzien. Op 22 februari 2018
heb ik een herinnering gestuurd. Zowel op mijn verzoek van 29 januari 2018 als 22
februari 2018 is er geen enkele reactie ontvangen van belastingplichtige.
Ik heb de inkoopfacturen die belastingplichtige aan mij heeft gemaild proberen aan
te sluiten met de grootboekrekening voorbelasting op factuurdatum. Dit was bijna
onmogelijk omdat de factuurdatum in veel gevallen niet overeenstemt met de
datum in het grootboek.
Inkoopfacturen welke onleesbaar zijn heb ik niet geaccepteerd evenals de
inkoopfacturen waarvan ik de originele facturen van heb opgevraagd en op 1 mei
2018 nog steeds niet heb ontvangen.
Om de volgende redenen heb ik de aftrek van de voorbelasting niet geaccepteerd.
- Ontbreken van een factuur zowel origineel als ingescand;
- Ontbreken van de originele factuur;
- Ontbreken van de originele factuur en specificaties van de advocaatkosten
- Voorbelasting in aftrek gebracht terwijl de prestatie/levering is vrijgesteld van omzetbelasting;
- Geen btw op de factuur in rekening gebracht;
- Onleesbaar gemailde factuur;
- Orderbevestiging is geen vereiste factuur;
- Ontbreken van de bankafschriften daardoor is de voorbelasting bank niet controleerbaar;
- Aanschaf en onderhoud hond zijn geen zakelijke kosten.

2015.

De voorbelasting die niet in aftrek gebracht kan worden voor 2015 bedraagt
volgens, bij dit rapport bijgesloten, bijlagen 1 tot en met 4 € 6.015.
Correctie 1e kwartaal
€ 1.381
Correctie 2e kwartaal
€ 1.247
Correctie 3e kwartaal
€ 2.498
Correctie 4e kwartaal
€ 889
Totale correctie
€ 6.015

2016.

De voorbelasting die niet in aftrek gebracht kan worden voor 2016 bedraagt
volgens, bij dit rapport bijgesloten, bijlagen 5 tot en met 8 € 3.701.
Correctie 1e kwartaal
€ 570
Correctie 2e kwartaal
€ 858
Correctie 3e kwartaal
€ 1.651
Correctie 4e kwartaal
€ 622
Totale correctie
€ 3.701

2017.

De voorbelasting die niet in aftrek gebracht kan worden voor het 1e kwartaal 2017
bedraagt volgens, bij dit rapport bijgesloten, bijlage 9 € 230.

De correctie voorbelasting 2015 bedraagt € 6.015.

De correctie voorbelasting 2016 bedraagt € 3.701.
De correctie voorbelasting 1e kwartaal 2017 bedraagt € 230.

Aansluitingsverschil voorbelasting

Tussen de ingediende aangiften omzetbelasting en de voorbelasting volgens de
administratie heb ik voor de jaren 2015, 2016 en het 1e kwartaal 2017 de volgende
aansluitingsverschillen geconstateerd.

2015.

Voorbelasting volgens aangifte omzetbelasting
€ 14.137
Voorbelasting administratie
€ 13.736
Aansluitingsverschil
€ 401

2016.

Voorbelasting volgens aangifte omzetbelasting
€ 11.770
Voorbelasting administratie
€ 10.294
Aansluitingsverschil
€ 1.476

2017.

Voorbelasting volgens aangifte omzetbelasting
€ 729
Voorbelasting administratie
€ 745
Aansluitingsverschil
€ -16

De correctie aansluiting voorbelasting 2015 bedraagt € 401.

De correctie aansluiting voorbelasting 2016 bedraagt € 1.476.
De correctie aansluiting voorbelasting 1e kwartaal 2017
bedraagt -/- € 16 (neg).
3.2.
De inspecteur heeft overeenkomstig de bevindingen uit het boekenonderzoek naheffingsaanslagen omzetbelasting tot de volgende bedragen aan belanghebbende opgelegd over 2015, het eerste, derde en vierde kwartaal van 2016 en het eerste kwartaal van 2017:
Naheffingsaanslag
verschuldigde omzetbelasting
belastingrente
vergrijpboete
2015
€ 6.666
€ 699
€ 1.666
eerste kwartaal 2016
€ 570
€ 36
€ 142
derde kwartaal 2016
€ 816
€ 52
€ 204
vierde kwartaal 2016
€ 932
€ 60
€ 233
eerste kwartaal 2017
€ 248
€ 6
€ 62
3.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. In bezwaar heeft de inspecteur belanghebbende bij brieven van 27 september 2018, 16 oktober 2018, 5 november 2018 en 27 november 2018 verzocht om aan te geven of zij gehoord wil worden. Belanghebbende heeft niet gereageerd. Een hoorgesprek heeft niet plaatsgevonden.
3.4.
De inspecteur heeft vervolgens de bezwaren van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslagen bij uitspraken op bezwaar van 25 januari 2019 ongegrond verklaard. De naheffingsaanslagen, rentebeschikkingen en vergrijpboetes zijn door de inspecteur gehandhaafd.
3.5.
Tegen die beslissingen heeft belanghebbende beroep ingesteld.
3.6.
De inspecteur heeft na de tussenuitspraak van de rechtbank met dagtekening 4 augustus 2023 nieuwe uitspraken op bezwaar genomen. De inspecteur heeft in die uitspraken de naheffingsaanslagen omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2016 en het eerste kwartaal van 2017 verminderd tot nihil. De bij die naheffingsaanslagen opgelegde vergrijpboeten en in rekening gebrachte belastingrenten zijn ook verminderd tot nihil.
De naheffingsaanslag omzetbelasting en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente en opgelegde vergrijpboetes over het jaar 2015, het eerste kwartaal van 2016 en het derde kwartaal van 2016 heeft de inspecteur in stand gelaten.

Beoordeling

4. Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de naheffingsaanslagen, gaat zij allereerst in op (i) de herstelpoging van de inspecteur van het gebrek in de uitspraken op bezwaar, en (ii) de stelling van belanghebbende over het hoor- en inzagerecht.
Herstel van gebrek
4.1.
In de tussenuitspraak, die als ingelast wordt beschouwd, heeft de rechtbank geoordeeld dat de uitspraken op bezwaar onbevoegd zijn genomen omdat degene die de uitspraken op bezwaar had gedaan eveneens degene was die (mede) de primaire besluiten had genomen. De rechtbank heeft vervolgens de zogenoemde bestuurlijke lus toegepast. [2] Daarbij is de inspecteur in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen door uitspraken op bezwaar te laten doen door een wel bevoegde functionaris. Daarnaast is iedere verdere beslissing aangehouden.
4.2.
De inspecteur heeft bij brief met dagtekening 9 augustus 2023 bericht op welke wijze hij invulling heeft gegeven aan de aan hem geboden gelegenheid het gebrek te herstellen. De inspecteur schrijft dat nieuwe uitspraken op bezwaar zijn genomen door een andere functionaris, te weten mr. [inspecteur 2]. De inspecteur heeft bij zijn schrijven (systeemuitdraaien van) de nieuwe uitspraken op bezwaar overgelegd.
4.3.
Vervolgens heeft belanghebbende op het schrijven van de inspecteur met dagtekening 20 september 2023 gereageerd. In dat stuk voert belanghebbende aan dat de inspecteur haar onvoldoende gelegenheid heeft gegeven om haar dossier in te zien en nadere stukken in te brengen. In haar stuk uit belanghebbende geen bezwaren tegen de bevoegdheid van [inspecteur 2] als namens de inspecteur handelende functionaris in bezwaar.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het gebrek bij de totstandkoming van de uitspraken op bezwaar voldoende heeft hersteld. Vast staat dat [inspecteur 2] niet betrokken was bij de totstandkoming van de naheffingsaanslagen. Dat betekent dat de degene die de uitspraken op bezwaar heeft gedaan een ander is dan degene die (mede) de primaire besluiten heeft genomen. De uitspraken op bezwaar zijn daarom nu bevoegd gedaan.
Hoor- en inzagerecht
4.5.
De inspecteur heeft alvorens hij de bevoegde uitspraken op bezwaar heeft gedaan, na tussenuitspraak van de rechtbank, belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. In zijn brief van 22 juni 2023 nodigt hij daartoe belanghebbende uit voor een hoorgesprek op 3 juli 2023 op het kantoor van de belastingdienst in Middelburg. Daarbij merkt de inspecteur op dat voorafgaand aan het hoorgesprek belanghebbende inzage in haar dossier kan krijgen.
Belanghebbende heeft vervolgens per emailbericht van 30 juni 2023 aan de inspecteur aangegeven dat zij niet met zijn voorstel kan instemmen, omdat zij een redelijke termijn wil om haar dossier in te kunnen zien. Zij verzoekt de inspecteur vervolgens om aan haar een kopie van het dossier te overleggen.
De inspecteur heeft op diezelfde dag, eveneens per emailbericht, gereageerd dat belanghebbende reeds over alle stukken beschikt, nu deze bij het verweerschrift zijn overgelegd maar bereid is via Belastingdienst File Transfer de stukken nogmaals digitaal ter beschikking te stellen. Hij vraagt belanghebbende of zij van die mogelijk gebruik wil maken, en zo ja naar welk emailadres hij de link naar de stukken kan toesturen. Verder nodigt de inspecteur in dat bericht belanghebbende uit voor een hoorgesprek op 11 juli 2023.
4.6.
Belanghebbende stelt in haar stuk van 20 september 2023 aan de rechtbank dat zij niet op de uitnodiging van de inspecteur om te worden gehoord kon ingaan omdat de inspecteur haar een te korte termijn bood om de stukken van het dossier voor het hoorgesprek te kunnen inzien. Voor zover belanghebbende daarmee de stelling wil innemen dat het hoor- en inzagerecht is geschonden, komt de rechtbank tot het volgende.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat het hoor- en inzagerecht niet is geschonden. Daartoe neemt de rechtbank in overweging dat belanghebbende, zonder dat zij daar expliciet om had verzocht, in de bezwaarfase viermaal door de inspecteur in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en inzage in haar dossier te krijgen, maar belanghebbende kennelijk van die gelegenheid geen gebruik heeft willen maken. De rechtbank stelt namelijk vast dat steeds een concrete reactie op de uitnodigingen van de inspecteur is uitgebleven. Vervolgens heeft de inspecteur in beroep bij zijn verweerschrift de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en heeft de rechtbank die stukken doorgestuurd naar belanghebbende. Na tussenuitspraak is belanghebbende door de inspecteur nogmaals in de gelegenheid gesteld mondeling haar standpunt toe te lichten. Belanghebbende heeft daarop per e-mail gereageerd, waarin zij aangeeft niet op het verzoek te kunnen ingaan omdat zij de termijn tot het inzien van de stukken te kort vond. De rechtbank verwerpt die klacht van belanghebbende. Immers beschikte belanghebbende al over al die stukken in verband met de beroepsprocedure. Er was voor belanghebbende dan geen geldige aanleiding om niet op het hoorgesprek te verschijnen. De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord op de datum en het tijdstip dat door de inspecteur is aangekondigd. Deze omstandigheden in samenhang bezien maken dat van een schending van het hoor- en inzagerecht geen sprake is.
4.8.
De rechtbank komt daarom aan inhoudelijke behandeling van de naheffingsaanslagen toe.
Naheffingsaanslagen
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat de naheffingsaanslagen over het vierde kwartaal van 2016 en het eerste kwartaal van 2017 reeds door de inspecteur zijn verminderd naar nihil. Zij beoordeelt daarom uitsluitend nog de correcties die met de naheffingsaanslagen omzetbelasting over het jaar 2015, het eerste kwartaal van 2016 en het derde kwartaal van 2016 zijn nageheven.
4.10.
De inspecteur heeft naast deze naheffingsaanslagen ook nog andere beschikkingen genomen, maar tegen die beschikkingen heeft belanghebbende geen beroep ingesteld. De rechtbank komt daarom aan behandeling van andere beschikkingen in deze uitspraak niet toe.
4.11.
De correcties die de inspecteur in de naheffingsaanslagen heeft doorgevoerd, betreffen correcties van het recht op aftrek van belasting. Op grond van artikel 15, eerste lid onder a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is de omzetbelasting die door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur aftrekbaar, voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen.
4.12.
De bewijslast dat en in hoeverre recht bestaat op aftrek van belasting rust op belanghebbende.
Correctie privégebruik energiekosten, telefonie- en internetkosten en zakelijke auto
4.13.
De inspecteur heeft in de naheffingsaanslag omzetbelasting over 2015 € 76 gecorrigeerd wegens privégebruik van de door belanghebbende opgevoerde voorbelasting van energiekosten. De inspecteur heeft dat privégebruik becijferd op 95 procent van de totale energiekosten. Verder heeft de inspecteur in de naheffingsaanslag over 2015 € 98 aan voorbelasting gecorrigeerd in verband met privégebruik van de telefonie- en internetkosten. Het privégebruik heeft de inspecteur berekend op 50 procent van de totale telefonie- en internetkosten. Daarnaast heeft de inspecteur een correctie van € 76 in de naheffingsaanslag over 2015 doorgevoerd in verband met privégebruik van een zakelijk auto. De inspecteur heeft die correcties onderbouwd in het controlerapport (zie 3.1). Belanghebbende heeft tegen deze correcties, naar de rechtbank begrijpt, geen gronden aangevoerd. De inspecteur heeft daarom die aftrek van belasting terecht gecorrigeerd.
Overige correcties van voorbelasting
4.14.
De inspecteur heeft in de naheffingsaanslagen verder de volgende bedragen aan door belanghebbende in haar aangiften opgegeven aftrekbare voorbelasting gecorrigeerd:
Correcties voorbelasting
Eerste kwartaal 2015
€ 1.381
Tweede kwartaal 2015
€ 1.247
Derde kwartaal 2015
€ 2.498
Vierde kwartaal 2015
€ 889
Eerste kwartaal 2016
€ 570
Derde kwartaal 2016
€ 1.651
4.15.
In afzonderlijke bijlagen bij het controlerapport heeft de inspecteur aangegeven welke geclaimde posten hij niet heeft geaccepteerd met vermelding van de datum, leverancier, bedrag aan voorbelasting en reden van de correctie. Dit betreft onder andere de voorbelasting van bankkosten, advocaatkosten, autoverzekering, drukwerk en kosten van hosting. De correctieredenen zijn onder andere dat er geen (originele) facturen zijn of sprake is van een vrijgestelde prestatie.
4.16.
Belanghebbende voert aan dat zij recht heeft op de aftrek van belasting ten aanzien van de gecorrigeerde bedragen. Anders dan de inspecteur stelt zijn de facturen wel aanwezig, en zijn deze bovendien ook aan de inspecteur verstrekt.
4.17.
De inspecteur betwist primair dat de diensten en goederen die aan de aftrek van belasting ten grondslag liggen, daadwerkelijk door derden aan belanghebbende zijn verricht dan wel zijn geleverd. Daartoe voert de inspecteur aan dat hij herhaaldelijk heeft verzocht om de originele facturen, betaalbewijzen en bankafschriften, maar belanghebbende onvoldoende inzicht in haar administratie heeft geboden.
4.18.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de aftrek van belasting terecht heeft gecorrigeerd. Hoewel belanghebbende aan de rechtbank een groot aantal kopieën van facturen en bonnen uit haar boekhouding heeft overgelegd, is zij naar het oordeel van de rechtbank niet in haar bewijslast geslaagd aannemelijk te maken dat ten aanzien van die kosten recht bestaat op aftrek van belasting. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, is het enkel overleggen van grote aantallen kopieën van facturen namelijk niet voldoende. De overgelegde stukken zijn niet op enige wijze geordend. Met die kopieën, voor zover die verband houden met de gecorrigeerde belasting, maakt belanghebbende verder niet aannemelijk dat dit facturen en aankoopbonnen zijn die door haar zijn voldaan, en als dat al wel zo is, dat deze diensten en goederen door belanghebbende worden gebruikt voor belaste handelingen. De inspecteur heeft daarom terecht de in aftrek genomen belasting niet geaccepteerd.
Correcties wegens aansluitingsverschil voorbelasting
4.19.
De inspecteur heeft in de naheffingsaanslag omzetbelasting 2015 tot slot een correctie van € 400 doorgevoerd wegens een aansluitverschil. Dat betreft een verschil tussen de omzetbelasting zoals aangegeven in de voor de kwartalen 2015 ingediende aangiften en de door belanghebbende bijgehouden administratie.
4.20.
Voor zover belanghebbende het aansluitverschil bestrijdt, heeft zij met de door haar overgelegde stukken naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat van een aansluitverschil geen sprake is, dan wel dat een aansluitverschil moet worden vastgesteld tot een lager bedrag. De inspecteur heeft daarom terecht het aansluitverschil door middel van de naheffingsaanslag gecorrigeerd.
Vergrijpboetes
4.21.
De inspecteur heeft op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bij de naheffingsaanslagen omzetbelasting over 2015, eerste en derde kwartaal 2016 vergrijpboetes opgelegd van 25 procent van de nageheven omzetbelasting. De inspecteur verwijt daartoe belanghebbende primair grove schuld.
4.22.
Grove schuld doet zich voor indien aan de belastingplichtige een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid kan worden verweten. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende bij het doen van aangifte redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat dit tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. De inspecteur moet grove schuld van belanghebbende op die momenten bewijzen. [3]
4.23.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aan zijn bewijslast voor grove schuld heeft voldaan. De inspecteur wijst daarvoor terecht op de onduidelijke en niet-controleerbare administratie van belanghebbende, waarbij reeds in 2017 gebreken zijn geconstateerd [4] . Belanghebbende heeft herhaaldelijk de geclaimde aftrek van omzetbelasting niet kunnen onderbouwen met originele facturen en betaalbewijzen, hoewel belanghebbende daartoe veelvuldig in de gelegenheid is gesteld. De rechtbank acht bewezen dat belanghebbende haar administratie in de desbetreffende tijdvakken niet op orde had. Belanghebbende had moeten of kunnen begrijpen dat het doen van aangifte op basis van een ondeugdelijke administratie tot gevolg kon hebben dat er te weinig belasting zou zijn betaald, hetgeen ook is gebeurd.
4.24.
Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die aanleiding geven tot matiging van de opgelegde vergrijpboetes. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de boetes ook passend en uit het oogpunt van normhandhaving geboden. Tot slot moet bij beoordeling van de boetes rekening worden gehouden met overschrijding van de redelijke behandeltermijn. De in aanmerking te nemen termijn is aangevangen met de toezending van het controlerapport bij brief van 19 juni 2018 en eindigt met deze uitspraak. Dat betekent dat afgerond 5 jaar en 7 maanden zijn verstreken. De redelijke termijn is als uitgangspunt twee jaar, waardoor de redelijke termijn is overschreden met 3 jaar en 7 maanden. Omdat de boetes die zijn opgelegd bij de naheffingsaanslagen over het eerste kwartaal van 2016 en het derde kwartaal van 2016 minder dan € 1.000 bedragen, volstaat de rechtbank met de constatering dat de redelijke behandeltermijn is overschreden. De boete die is opgelegd bij de naheffingsaanslag over 2015 wordt gematigd met 20% tot € 1.332.
Belastingrente
4.25.
Tegen de bij de naheffingsaanslagen omzetbelasting over 2015, eerste en derde kwartaal 2016 in rekening gebrachte belastingrente heeft belanghebbende geen zelfstandige gronden aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de in rekening gebrachte belastingrente te verminderen.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde schending over de bevoegdheid van de inspecteur, zijn de beroepen reeds gegrond. De rechtbank houdt de rechtsgevolgen van de uitspraken op bezwaar, zoals die luiden na de tussenuitspraak, in stand (zie 3.6), met uitzondering van de vergrijpboete over 2015. Die vergrijpboete moet worden verminderd in verband met de lange duur van de procedure.
5.1.
Belanghebbende heeft geen proceskosten gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat belanghebbende geen griffierecht heeft betaald, hoeft de inspecteur ook geen griffierecht aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar zoals die luiden na de tussenuitspraak;
  • bepaalt dat de rechtgevolgen van de uitspraken op bezwaar, zoals die luiden na de tussenuitspraak, in stand blijven, met uitzondering van de beslissing over de vergrijpboete opgelegd bij de naheffingsaanslag over 2015;
  • vermindert de bij de naheffingsaanslag over 2015 opgelegde vergrijpboete tot € 1.332.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 8 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Artikel 8:51a van de Awb.
3.Hoge Raad van 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.
4.Vergelijk pagina 4 van het controlerapport, bijlage 69 bij het verweerschrift.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.