In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd van € 6.015, welke door de rechtbank als terecht werd beoordeeld. De rechtbank behandelt de verhouding tussen de handelsinkoopwaarde en de historische nieuwprijs van de auto, evenals de waardevermindering wegens schade en schadeverleden. Belanghebbende had een hogere historische nieuwprijs bepleit, maar de rechtbank stelde deze vast op € 76.358, conform de stelling van belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de handelsinkoopwaarde terecht heeft betwist en dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de afwijkende CO2-uitstoot geen invloed heeft op de handelsinkoopwaarde. Tevens wordt de schade die belanghebbende stelt niet als zodanig erkend, aangezien het voornamelijk om normale gebruiksschade gaat. De rechtbank kent belanghebbende een immateriële schadevergoeding van € 1.000 toe wegens de lange duur van de procedure, en veroordeelt de Staat tot betaling van proceskosten van € 218,75 en het griffierecht van € 184. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.