ECLI:NL:RBZWB:2024:6983

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 24/4615 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenplicht

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (verweerder) en de eiseres, die optreedt als bewindvoerder van betrokkene. De zaak betreft de herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Betrokkene ontving sinds 5 juli 2021 een bijstandsuitkering, maar heeft in de periode van 20 september 2021 tot 20 mei 2022 geen melding gemaakt van haar inkomsten uit werk, die zij via een bemiddelingsbureau ontving. Orionis heeft op basis van anonieme meldingen en een administratief onderzoek besloten de bijstandsuitkering te herzien en de ten onrechte betaalde uitkering van € 8.115,73 terug te vorderen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar Orionis heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de zaak op 27 september 2024 behandeld. De rechtbank oordeelt dat betrokkene haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen volledige informatie over haar inkomsten te verstrekken. De rechtbank concludeert dat Orionis op goede gronden de bijstandsuitkering heeft herzien en teruggevorderd. Eiseres heeft aangevoerd dat betrokkene door haar opname in een kliniek niet in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om de schending van de inlichtingenplicht te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, gezien de opzettelijke schending van de inlichtingenplicht door betrokkene. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4615 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, in hoedanigheid van bewindvoerder van:
[betrokkene], uit [plaats] , betrokkene,
(gemachtigde: mr. R.S. Vriend),
en

het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder,

(gemachtigde: [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van de uitkering van betrokkene op grond van de Participatiewet.
1.1.
Met het besluit van 28 november 2023 (primair besluit) heeft Orionis het recht op bijstand van betrokkene over de periode van 5 juli 2021 tot 31 oktober 2023 herzien en de ten onrechte betaalde uitkering over deze periode ten bedrage van € 8.115,73 teruggevorderd. Met het besluit van 4 december 2023 (herzien primair besluit) heeft Orionis het recht op bijstand van betrokkene over de periode van 5 juli 2021 tot
30 september 2023 herzien en de ten onrechte betaalde uitkering over deze periode ten bedrage van € 8.115,73 teruggevorderd. Tegen deze besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 18 april 2024 op het bezwaar van eiseres is Orionis bij het herziene primaire besluit gebleven.
1.3.
Orionis heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: betrokkene, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van Orionis.

Totstandkoming van het besluit

2. Betrokkene ontving sinds 5 juli 2021 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande.
Betrokkene is in de periode van 20 september 2021 tot 20 mei 2022 opgenomen geweest bij [naam kliniek] vanwege verslavingsproblematiek.
2.1.
De aanleiding voor een onderzoek naar het recht van betrokkene op een bijstandsuitkering zijn twee anonieme meldingen van 2 februari 2023 en 18 oktober 2023 dat zij via bemiddelingsbureau [naam 2] diverse ochtenden per week schoonmaakwerkzaamheden verricht. Haar loon zou worden bijgeschreven op een rekeningnummer van een buurman en zij zou dit loon cash van hem krijgen.
2.2.
Op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet werd vervolgens een onderzoek ingesteld naar het recht op bijstand van betrokkene. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in het rapport van 27 november 2023.
Orionis heeft een administratief onderzoek uitgevoerd. Orionis heeft ook inlichtingen gevraagd aan [naam 2] . Blijkens het formulier van 13 november 2023 heeft betrokkene via bemiddeling huishoudelijke hulp verleend aan klanten van [naam 2] met ingang van 18 mei 2020 tot heden. Daarbij is een overzicht overgelegd met uitbetalingen aan betrokkene per maand van mei 2020 tot en met augustus 2021 en van april 2022 tot en met september 2023. Orionis heeft van betrokkene bankafschriften over de periode van 3 juli 2023 tot en met 17 november 2023 ontvangen.
Op 23 november 2023 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen medewerkers van Orionis en betrokkene. Betrokkene heeft tijdens dit gesprek in eerste instantie verklaard dat zij tot juli 2021 voor [naam 2] heeft gewerkt en dat de latere uitbetalingen op het getoonde overzicht op een voor haar onbekende bankrekening zijn gestort. Na confrontatie met het feit dat uit haar bankafschriften blijkt dat het om de bankrekening van haar buurman gaat, erkent betrokkene dat zij ongeveer 3 of 4 ochtenden in de week werkt voor [naam 2] en dat zij haar inkomsten laat uitbetalen op de bankrekening van haar buurman zodat Orionis daar niet achter zou komen.
2.3.
Met het primaire besluit heeft Orionis het recht op bijstand van betrokkene over de periode van 5 juli 2021 tot 31 oktober 2023 herzien op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, omdat zij verzuimd heeft (tijdig) informatie te verstrekken die van belang is voor het recht op bijstand (artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet). Uit onderzoek is namelijk gebleken dat betrokkene inkomsten uit werk over deze periode niet heeft doorgegeven. Betrokkene heeft de inkomsten uit werk via [naam 2] bewust uit laten betalen op de bankrekening van haar buurman. Dit, zoals betrokkene heeft verklaard, om ervoor te zorgen dat Orionis er niet achter zou komen dat zij werkzaam was en inkomen heeft genoten. Verder heeft betrokkene verklaard dat zij vier schoonmaakadressen heeft, ongeveer vijf keer in de week, en 2 uur per adres werkzaamheden verricht.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet en de Beleidsregels terug- en invordering Orionis Walcheren (Beleidsregels) is Orionis vervolgens overgegaan tot terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand over deze periode ten bedrage van
€ 8.115,73. Orionis is niet gebleken van zeer dringende reden als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
2.3.1.
Met het herziene primaire besluit heeft Orionis het primaire besluit herzien in die zin dat het recht op bijstand wordt herzien en teruggevorderd over de periode 5 juli 2021 tot 30 september 2023.
2.3.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen beide primaire besluiten.
Bestreden besluit
2.4.
Met het bestreden besluit heeft Orionis de bezwaren van eiseres tegen de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van betrokkene ongegrond verklaard.
Met betrekking tot de periode van 5 juli 2021 tot en met 20 september 2021 heeft Orionis overwogen dat betrokkene wel heeft doorgegeven inkomsten uit arbeid te hebben gehad, maar dat zij niet de juiste hoogte heeft doorgegeven. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat betrokkene vanwege opname in [naam kliniek] op 20 september 2021 er niet meer aan toe is gekomen om de werkelijke inkomsten uit arbeid te melden, overweegt Orionis dat het de eigen verantwoordelijkheid is om de juiste hoogte aan inkomsten door te geven. Nu betrokkene dit heeft nagelaten, is de inlichtingenplicht geschonden waardoor Orionis haar uitkering mocht herzien. Over de periode van 20 september 2021 tot 20 mei 2022 zijn geen inkomsten verrekend, omdat betrokkene in deze periode niet heeft gewerkt. Voor de periode van 20 mei 2022 tot en met 30 september 2023 heeft betrokkene geheel geen inkomsten gemeld. Uit informatie verstrekt door haar werkgever blijkt dat zij in deze periode wel inkomsten heeft gehad. Orionis stelt zich derhalve op het standpunt dat de bijstand terecht en op goede gronden is teruggevorderd. Dit is een verplichting voor Orionis en geen bevoegdheid. Vanwege het verplichte karakter van de terugvordering bestaat voor een belangenafweging geen ruimte. Op basis van de stukken is niet gebleken van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Er zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. De totale terugvordering is € 10.178,01.

Beroepsgronden

3. Eiseres heeft aangevoerd dat Orionis ten onrechte heeft gesteld dat betrokkene over de periode van 5 juli 2021 tot en met 20 september 2021 haar inlichtingenplicht zou hebben geschonden. Betrokkene is opgenomen geweest bij [naam kliniek] om gedurende meerdere maanden behandeling te ondergaan vanwege een alcoholverslaving. Hierdoor was zij wellicht niet in de feitelijke onmogelijkheid om aan de inlichtingenplicht te voldoen, maar valt het betrokkene niet aan te rekenen dat zij tijdens de opname niet meer volledig aan deze verplichting heeft voldaan. Daarbij is ook van belang dat zij tijdens deze periode de inkomstenformulieren heeft ingevuld en haar inkomsten heeft doorgegeven aan Orionis. Betrokkene heeft op basis van een schatting zo goed als mogelijk willen voldoen aan de inlichtingenplicht en heeft enkel de bijstelling van de inkomstenformulieren na de daadwerkelijke ontvangst van haar loon niet meer kunnen doorgeven vanwege haar opname.
Eiseres heeft verder, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2024 [1] , aangevoerd dat Orionis zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. In een concreet geval zal ook moeten worden bezien of er aanleiding is wegens bijzondere omstandigheden met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het beleid af te wijken.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of Orionis op goede gronden de bijstandsuitkering van betrokkene over de periodes van 5 juli 2021 tot en met
20 september 2021 en van 20 mei 2022 tot en met 30 september 2023 heeft herzien en teruggevorderd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
6. Orionis heeft de bijstandsuitkering van betrokkene herzien en teruggevorderd, omdat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Betrokkene heeft namelijk over juli en augustus 2021 niet haar volledige inkomsten doorgegeven en niet gemeld dat zij sinds
20 mei 2022 inkomsten had.
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene de inlichtingenplicht heeft geschonden in de periode van 20 mei 2022 tot en met 30 september 2023 en dat zij over de maanden juli en augustus 2021 niet haar volledige inkomsten heeft doorgegeven. Ook de hoogte van de terugvordering en dat de herziening en terugvordering niet zien op de periode van 20 september 2021 tot 20 mei 2022 is niet in geschil.
Het geschil ziet op de vraag of het betrokkene kan worden aangerekend dat zij tijdens haar opname niet meer volledig aan deze verplichting heeft voldaan. Daarnaast is in geschil of sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien en of Orionis toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule.
Heeft betrokkene haar inlichtingenplicht geschonden in juli en augustus 2021?
7. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is herziening van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [2]
7.1.
Betrokkene was naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet verplicht juiste en volledige informatie over haar inkomsten te verstrekken, omdat dat gegeven voor de beoordeling van het recht op bijstand en de voortzetting daarvan een essentieel gegeven is. Door haar volledige inkomsten voor de maanden juli en augustus 2021 niet te melden bij Orionis heeft betrokkene dan ook haar inlichtingenplicht geschonden. Dat betrokkene op 20 september 2021 opgenomen is vanwege verslavingsproblematiek, doet er niet aan af dat van haar verwacht mag worden dat zij de schatting van haar inkomsten zo spoedig mogelijk corrigeert na ontvangst van haar loon. Haar loon voor de maand juli was een maand voor haar opname gestort en gedurende haar opname heeft betrokkene op diverse momenten contact met Orionis gehad. Derhalve valt niet valt in te zien waarom betrokkene niet in staat zou zijn geweest haar volledige inkomsten aan Orionis door te geven. Voor zover eiseres heeft gesteld dat betrokkene van de schending van de inlichtingenplicht geen verwijt kan worden gemaakt vanwege haar diagnose (te weten een stoornis in alcoholgebruik, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en een posttraumatische stressstoornis), volgt de rechtbank dit niet. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt namelijk niet dat betrokkene vanwege haar medische situatie niet aan de inlichtingenplicht kon voldoen. Daarnaast is volgens vaste rechtspraak van de CRvB de schending van de inlichtingenplicht een geobjectiveerd begrip. [3]
Als gevolg van de vaststelling dat betrokkene de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden was Orionis vervolgens op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet gehouden de bijstandsuitkering van betrokkene te herzien.
Is terecht overgegaan tot terugvordering?
8. Orionis is in geval van schending van de inlichtingenplicht op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet gehouden de te veel betaalde uitkering van betrokkene terug te vorderen. Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet is Orionis bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Uit de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 [4] volgt dat het begrip dringende redenen ruimer uitgelegd dient te worden dan voorheen. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Alle relevante feiten en omstandigheden zijn van belang. Belangrijke onderdelen die worden meegewogen zijn het eigen aandeel van het bestuursorgaan in de redenen voor terugvordering, het aandeel van de belanghebbende in de ontstane situatie, en de gevolgen die de terugvordering voor de belanghebbende hebben. De CRvB blijft als uitgangspunt hanteren dat in het algemeen de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voordoen bij de invordering of verrekening. Dan geldt de bescherming van de beslagvrije voet. In het algemeen leveren de financiële gevolgen geen dringende reden op om af te zien van terugvorderen.
8.1.
Eiseres heeft zich onder verwijzing naar voorgenoemde uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 op het standpunt gesteld dat Orionis zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Eiseres heeft hiertoe aangevoerd dat Orionis een grote eigen rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de situatie. Orionis blijft zich namelijk op het standpunt stellen dat betrokkene de informatie over de inkomsten moet aanleveren, ondanks dat zij heeft aangegeven geen loonstroken te ontvangen en dat zij dus middels schattingen haar inkomsten moet doorgeven.
Betrokkene is uit het Minnelijke schuldsanering natuurlijke personen (Msnp) traject gezet vanwege de onderliggende feiten en de feiten uit de eerdere procedure. Dit is door de beschermingsbewindvoerder medegedeeld aan Orionis. De schulden waardoor betrokkene in de Msnp terecht is gekomen zullen weer herleven. Betrokkene zal hierdoor voor een langere duur in de schulden blijven en mogelijkerwijs ook niet opnieuw in aanmerking komen voor een nieuw Msnp-traject of een Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) traject. Eiseres meent dat Orionis geen of in ieder geval onvoldoende oog heeft gehad voor de menselijke maat en de Beleidsregels voldoen daar ook niet aan.
Betrokkene heeft een moeilijke periode achter de rug. Betrokkene kwam in aanraking met een man die haar voor langere periode heeft mishandeld en zij moest haar geld afgeven. Hierdoor is zij opnieuw in de schulden gekomen en heeft zij opnieuw naar de alcohol gegrepen. Betrokkene heeft hierdoor het contact met haar zoon grotendeels verloren. Deze alcoholverslaving heeft geleid tot een lange opname bij [naam kliniek] . Betrokkene is nog altijd hiervan herstellende. De alcoholverslaving heeft er bij betrokkene voor gezorgd dat zij veel ‘chaos’ in haar hoofd heeft en niet precies meer altijd weet wat zij gedaan heeft. [naam kliniek] heeft gesteld dat betrokkene een stoornis in alcoholgebruik heeft die ernstig van aard is en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Ter staving van haar medische situatie heeft eiseres een verklaring van [naam kliniek] van 29 juni 2022 en een verklaring van een GZ-psycholoog van 12 september 2024 overgelegd. Eiseres verwijst verder naar de uitspraak van de CRvB van 22 juni 2021. [5] Eiseres voert daarnaast aan dat betrokkene kwetsbaar is, mogelijk als gevolg van een psychiatrische aandoening, waarbij zij zich makkelijk laat ompraten en intimideren. Betrokkene krijgt hiervoor een keer per week training vanuit [naam kliniek] . Ook heeft zij hulp in de huishouding en is zij bekend met diabetes type 1.
8.2.
Orionis heeft overwogen dat niet is gebleken of aannemelijk gemaakt dat sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Uit de overgelegde medische verklaringen blijkt niet dat de terugvordering nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid van betrokkene in onevenredige mate tot het belang van de terugvordering. Verder wordt overwogen dat betrokkene opzettelijk en moedwillig fraude heeft gepleegd. Het belang van betrokkene dat terugvordering nadelige gevolgen heeft voor haar financiële positie is hierdoor minder zwaar gaan wegen dan het belang van Orionis bij een juiste vaststelling van het recht op uitkering en terugbetaling van hetgeen teveel is ontvangen. Bovendien betekent stopzetting van het Msnp-traject niet zonder meer dat sprake is van een onaanvaardbare gevolg. Verder is van belang dat de financiële gevolgen van een terugvordering zich in het algemeen pas voordoen indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft betrokkene als schuldenaar bescherming van de regels van de beslagvrije voet of kan zij deze zo nodig inroepen.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Orionis zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. In voorgenoemde uitspraak van 18 april 2024 heeft de CRvB overwogen dat aan de financiële of sociale gevolgen van een terugvordering een minder gewicht zal toekomen in gevallen waarin sprake is van een opzettelijke schending van de inlichtingenplicht. Orionis heeft dan ook in het nadeel van betrokkene kunnen meewegen dat zij fraude heeft gepleegd. Ter zitting heeft Orionis aangegeven dat de terugvordering wordt verrekend met de bijstandsuitkering die betrokkene ontvangt en dat daarbij de beslagvrije voet in acht wordt genomen. Eiseres heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt welke financiële gevolgen de terugvordering en de beëindiging van het Msnp-traject voor betrokkene heeft. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd aangegeven dat zij daarover ook geen stukken kan overleggen. Uit de door eiseres overgelegde medische stukken blijkt daarnaast niet dat de klachten van betrokkene in verband met haar diagnose (een stoornis in alcoholgebruik, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en een posttraumatische stressstoornis) zijn verergerd vanwege de terugvordering. De stelling van eiseres dat Orionis een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de situatie, volgt de rechtbank niet. Betrokkene heeft immers verklaard dat zij haar inkomsten bewust liet uitbetalen op de bankrekening van haar buurman zodat Orionis daar niet achter zou komen. Dat betrokkene haar inkomsten over juli en augustus 2021 moest schatten en later had moeten corrigeren, ligt in haar risicosfeer. Signalen van betrokkene zijn door Orionis, waar mogelijk, onderzocht.
Had de hardheidsclausule moeten worden toegepast?
9. Eiseres heeft tot slot een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 4:84 van de Awb. De rechtbank merkt op dat artikel 22 van de Beleidsregels eveneens een hardheidsclausule bevat. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de bijzondere omstandigheden op basis waarvan Orionis volgens haar dient af te wijken van de Beleidsregels in de gezondheidssituatie van betrokkene zijn gelegen.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiseres op de hardheidsclausule niet. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen ontbreekt een relatie tussen de gezondheidssituatie van betrokkene en de oorzaak van het schenden van de inlichtingenplicht. Ook is niet gebleken dat haar gezondheidssituatie achteruit is gegaan vanwege de terugvordering. Daarnaast is ook in dit kader van belang dat betrokkene fraude heeft gepleegd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 15 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
(…)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Beleidsregels terug- en invordering Orionis Walcheren
Artikel 2
Het dagelijks bestuur maakt, naast de verplichtingen die rechtstreeks uit de wet voortvloeien, gebruik van de bevoegdheden, zoals deze in de PW en de IOAW/IOAZ aan het dagelijks bestuur zijn gegeven tot:
a. het opschorten, herzien of intrekken van het besluit tot toekenning ingevolge artikel 54, lid 1, 3 en 4 PW en 17, lid 1, 3 en 4 van de IOAW/IOAZ;
b. het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58, lid 2 en artikel 59 PW en artikel 25, lid 2 en 3 en artikel 26 IOAW/IOAZ;
Artikel 4
Het dagelijks bestuur ziet slechts af van terugvordering vanwege dringende redenen, indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval ertoe leiden dat de (mede)belanghebbende minderjarige gezinsleden in dusdanige behoeftige omstandigheden verkeren dat afzien van (verdere) terugvordering onvermijdelijk is.
Artikel 22
Het dagelijks bestuur kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, dan wel in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregels leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van deze beleidsregels af te wijken.

Voetnoten

2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 februari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:327).
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 september 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2935).