ECLI:NL:RBZWB:2024:698

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
AWB-23_11744
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau op aanvragen op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau. Eiser heeft gesteld dat het college niet tijdig heeft beslist op zijn aanvragen van 18, 19 en 20 oktober 2023, zoals vereist door artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank wijst erop dat eiser eerder al meerdere keren in beroep is gegaan wegens het niet tijdig beslissen op eerdere verzoeken, en dat het college in die gevallen is opgedragen om binnen een bepaalde termijn te beslissen.

De rechtbank merkt op dat het college niet heeft gereageerd op de verzoeken van eiser en dat de beslistermijn inmiddels is verstreken. Eiser heeft het college in gebreke gesteld, maar er is nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat het college alsnog binnen twee weken na deze uitspraak moet beslissen op de aanvragen van eiser. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt het griffierecht vergoed, maar er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, dat het college een termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen, en dat er een dwangsom wordt opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11744

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvragen van
18 oktober 2023 (10x), 19 oktober 2023 (10x) en 20 oktober 2023 (13x) als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. De rechtbank merkt op dat deze beroepen een vervolg zijn op een aantal beroepen wegens het niet tijdig beslissen op 911 eerdere verzoeken van eiser en zijn echtgenote op grond van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank heeft in die zaken geoordeeld dat het college niet tijdig heeft besloten en het college opgedragen uiterlijk binnen 20 weken na
7 maart 2023 op al deze verzoeken te besluiten. [2] Deze termijn is inmiddels verstreken. Eiser heeft aangegeven dat het college inmiddels op al deze verzoeken heeft besloten door ze wegens misbruik van procesrecht buiten behandeling te stellen.
3.1.
Eiser heeft daarna nieuwe beroepschriften ingediend naar aanleiding van aanvullende verzoeken. De rechtbank heeft op 15 augustus 2023, 12 oktober 2023 en
22 december 2023 uitgesproken dat het college binnen vier weken op deze aanvullende verzoeken moet beslissen. [3] Deze zaak gaat over nieuwe verzoeken, waarop het college nog niet heeft beslist.
3.2.
Bij brief van 21 december 2023 heeft de rechtbank aan het college gevraagd de op de procedure ‘niet tijdig beslissen’ betrekking hebbende stukken in te dienen. Daarnaast is het college verzocht in een verweerschrift aan te geven of de beslistermijn is overschreden en zo ja, wat de reden is van de overschrijding van de beslistermijn en binnen welke termijn een besluit is te verwachten. Ten slotte is het college gevraagd, indien paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing is, of een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb is verbeurd en zo ja, tot welk bedrag. Omdat het college niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn heeft gereageerd op de brief van 21 december 2023, heeft de rechtbank het college bij aangetekende brief van 9 januari 2024 een herinnering toegezonden en het college erop gewezen dat indien geen reactie volgt de rechtbank daaraan gevolgen kan verbinden die haar geraden voorkomen. Tot op heden heeft de rechtbank van het college geen stukken en ook geen verweerschrift ontvangen.
Is het beroep kennelijk gegrond?
4. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft de aanvragen ingediend op diverse data. Het college moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. [4] De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij voor alle aanvragen. Eiser heeft het college op 20 november 2023 in gebreke gesteld met betrekking tot de aanvragen van
18 oktober 2023, 19 oktober 2023 en 20 oktober 2023. Sindsdien zijn twee weken verstreken.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
5. Omdat het college nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen.
5.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. De rechtbank erkent dat er veel verzoeken zijn ingediend, maar is ook van oordeel dat het college op de verzoeken moet beslissen. Het betreft hier in totaal 33 nieuwe verzoeken op grond van de Woo. Daar moet het college een redelijke termijn voor krijgen. Eerder heeft de rechtbank geoordeeld dat in een maand tijd 200 verzoeken moeten kunnen worden afgehandeld. Van de latere 31, 16, 9 en 40 verzoeken heeft de rechtbank geoordeeld dat deze in vier weken afgehandeld moeten kunnen worden. In aansluiting daarop oordeelt de rechtbank dat ook op deze 33 verzoeken binnen vier weken besloten moet kunnen worden. Dat is ook de reguliere beslistermijn voor Woo-verzoeken. Het college moet daarom het besluit nemen binnen vier weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, het college de onder 5.1. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, griffier, op 6 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 7 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1458.
3.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15 augustus 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:5694 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12 oktober 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:7112, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22 december 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:9024 en ECLI:NL:RBZWB:2023:9074.
4.Dit staat in artikel 4.4 van de Woo.