ECLI:NL:RBZWB:2023:5694

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3390 en 23_3530
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvragen op grond van de Wet open overheid

Op 15 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, een inwoner van een onbekende plaats, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau heeft aangeklaagd. Eiser stelde dat het college niet tijdig had beslist op zijn aanvragen die hij op verschillende data in april en mei 2023 had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de beroepen kennelijk gegrond waren en deed uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank merkte op dat eiser eerder al beroepen had ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op eerdere verzoeken, en dat het college in die gevallen was opgedragen om binnen 20 weken te beslissen. Deze termijn was inmiddels verstreken en het college had de aanvragen buiten behandeling gesteld wegens misbruik van procesrecht.

De rechtbank oordeelde dat het college binnen vier weken moest beslissen op de nieuwe aanvragen, zoals voorgeschreven in artikel 4.4 van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank stelde dat het college een dwangsom van € 100,- per dag moest betalen voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moest het college het griffierecht van € 368,- aan eiser vergoeden, aangezien de beroepen gegrond waren. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/3390 en BRE 23/3530

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau

(gemachtigde: [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die eiser heeft ingesteld omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvragen van 5, 8, 13, 16 en 19 april 2023 en 2 en 4 mei 2023.
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk gegrond zijn doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. De rechtbank merkt op dat deze beroepen een vervolg zijn op een aantal beroepen wegens het niet tijdig beslissen op 911 eerdere verzoeken van eiser en zijn echtgenote op grond van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank heeft in die zaken geoordeeld dat het college niet tijdig heeft besloten en het college opgedragen uiterlijk binnen 20 weken na 7 maart 2023 op al deze verzoeken te besluiten. [2] Deze termijn is inmiddels verstreken. Eiser heeft aangegeven dat het college inmiddels op al deze verzoeken heeft besloten door ze wegens misbruik van procesrecht buiten behandeling te stellen.
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
4. Eiser heeft de aanvragen ingediend op diverse data. Het college moet binnen vier
weken beslissen op de aanvraag. [3] Dat staat in artikel 4.4 van de Woo. De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij voor alle aanvragen. Eiser heeft het college op 24 mei 2023 in gebreke gesteld met betrekking tot de aanvragen van 5 en 8 april 2023 en op 5 juni 2023 voor de overige verzoeken. Sindsdien zijn twee weken verstreken.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
5. Omdat het college nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen.
5.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. Het college heeft uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft omdat vanwege de grote hoeveelheid verzoeken die eiser heeft ingediend, het niet mogelijk is om op tijd te beslissen. Het college heeft aangegeven uiterlijk op 31 oktober 2023 te kunnen beslissen. De rechtbank vindt dat dat te lang duurt. De rechtbank erkent dat er veel verzoeken zijn ingediend, maar is ook van oordeel dat het college gewoon op de verzoeken moet beslissen. Het betreft hier in totaal 31 nieuwe verzoeken op grond van de Woo. Daar moet het college een redelijke termijn voor krijgen. Eerder heeft de rechtbank geoordeeld dat het - met een praktische aanpak - mogelijk moet zijn om in een maand tijd 200 verzoeken af te handelen. In aansluiting daarop oordeelt de rechtbank dat ook op deze 31 verzoeken binnen vier weken besloten moet kunnen worden. Dat is ook de reguliere beslistermijn voor Woo-verzoeken. Verweerder moet daarom het besluit nemen binnen 4 weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Het college verbeurt elke dag € 100,- totdat op alle verzoeken een besluit is genomen of het maximum is bereikt.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft twee beroepen ingediend en dus twee keer € 184,- aan griffierecht betaald. Het college moet dus in totaal € 368,- aan griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met besluiten gelijk te stellen, niet tijdig nemen van besluiten;
  • draagt het college op binnen 4 weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog de besluiten bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 368,-, aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier, op 15 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 7 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1458
3.Dit staat in artikel 4.4 van de Wet open overheid