ECLI:NL:RBZWB:2024:6978

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
24/6376 OPIUM VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op basis van de Opiumwet na aantreffen van hard- en softdrugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die huurder is van een woning in Tilburg, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester om zijn woning voor een maand te sluiten op basis van de Opiumwet. De burgemeester had vastgesteld dat er in de woning een aanzienlijke hoeveelheid hard- en softdrugs was aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat de woning betrokken was bij drugshandel. Tijdens de zitting op 7 oktober 2024 heeft verzoeker zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij stelde dat de sluiting onevenredig was en dat hij geen feitelijke drugshandel vanuit zijn woning had gepleegd. De burgemeester heeft echter betoogd dat de aangetroffen drugs en contante bedragen, evenals eerdere meldingen van drugshandel, voldoende aanleiding gaven voor de sluiting. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoeker en de burgemeester afgewogen en geconcludeerd dat de sluiting van de woning noodzakelijk en evenwichtig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verwachting bestond dat het besluit van de burgemeester in bezwaar stand zou houden. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de burgemeester om handhavend op te treden bij drugshandel en de noodzaak van sluiting in het belang van de openbare orde en veiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6376 OPIUM VV

uitspraak van 21 oktober 2024 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats 1] , verzoeker,

gemachtigde: mr. E.M.A. Leijser,
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg (de burgemeester), verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting WonenBreburg, te Tilburg.

Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 augustus 2024 (bestreden besluit) van de burgemeester over de sluiting van zijn woning aan de [adres] in [plaats 1] voor één maand. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 oktober 2024. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.P. van Alphen en [naam 1] . Derde partij heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

2.1.
Verzoeker huurt de woning aan de [adres] in [plaats 1] . Stichting WonenBrebrug is eigenaar van deze woning.
2.2.
Uit de Bestuurlijke rapportage van 5 februari 2024 blijkt dat de politie op
30 januari 2024 in deze woning is binnengetreden en heeft doorzocht. In de woning werden in totaal 379,02 gram cocaïne (grotendeels in gripzakjes), 185,48 gram hennep, 93,75 gram hasjiesj, 3 joints en € 4.659,25 in contanten aangetroffen.
2.3.
Met de brief van 4 juni 2024 heeft de burgemeester aan verzoeker meegedeeld dat hij voornemens is de woning aan de [adres] te sluiten.
Verzoeker heeft tegen dit voornemen een zienswijze ingediend.
2.4.1.
Met het bestreden besluit van 21 augustus 2024 heeft de burgemeester verzoekers woning gesloten voor de duur van één maand.
Bevoegdheid
2.4.2.
De burgemeester stelt dat hij bevoegd is tot sluiting van de woning over te gaan. In verzoekers woning is een handelshoeveelheid hard- en softdrugs aangetroffen, waarvan aannemelijk is dat die aanwezig waren om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt.
Daarnaast duiden de wijze van verpakken en de volgende omstandigheden op drugshandel:
  • Diverse meldingen van drugshandel vanuit de woning (in voorgaande jaren);
  • Politiewaarnemingen met veel korte contactmomenten aan de deur (recent en in 2021);
  • Opium-antecedenten van verzoeker;
  • Attributen die wijzen op drugshandel: gripzakjes, een weegschaal en contant geld.
Noodzaak sluiting
2.4.3.
Er is een grote handelshoeveelheid hard- en softdrugs aangetroffen. Volgens de burgemeester maakt het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter.
Daarnaast zijn er verschillende meldingen en politiewaarnemingen van drugshandel geweest, heeft verzoeker relevante antecedenten – één voor het vervaardigen van softdrugs in 2014 en één van het bezit van harddrugs in 2017 – en zijn er attributen in de woning aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel.
Gelet hierop acht de burgemeester feitelijke handel in of vanuit de woning en bekendheid van de woning als drugspand voldoende aannemelijk.
Doel sluiting
2.4.4.
Verzoeker heeft gesteld dat herstel niet meer noodzakelijk is omdat er reeds strafrechtelijk is opgetreden.
Volgens de burgemeester gaat verzoeker hiermee voorbij aan het feit dat van een zichtbare sluiting een sterke signaalfunctie uitgaat en naast een preventieve werking ook de aantrekkingskracht op andere criminele activiteiten tegengaat. Sluiting heeft tot doel drugshandel tegen te gaan, verdere overtreding te voorkomen, risico’s voor omwonenden weg te nemen, de rust rondom de woning te herstellen en een signaal aan drugscriminelen en buurtbewoners te geven dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit. Met alleen strafrechtelijk optreden wordt aan die belangen niet tegemoet gekomen.
Tijdsverloop
2.4.5.
De burgemeester erkent dat er sinds de constateringsdatum op 30 januari 2024 zeven maanden verstreken zijn. Dit tijdsverloop is te wijten aan een zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging en de grote werkdruk, maar de burgemeester vindt dit niet onredelijk lang en verklaarbaar. Overigens is het vaste rechtspraak dat het enkele tijdsverloop geen omstandigheid is op grond waarvan af moet worden gezien van handhavend optreden. Het beëindigen van de overtreding is evenmin grond voor de conclusie dat met sluiting geen enkel belang meer gediend is.
Evenredigheid
2.4.6.
De burgemeester stelt dat verzoeker betrokken was bij de drugshandel vanuit zijn woning. Hij had in ieder geval daarvan redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn. De meldingen en geconstateerde aanloop door de politie is van een zodanige omvang dat verzoeker – als enig huurder – hiervan op de hoogte moet zijn geweest. Bovendien heeft verzoeker in zijn zienswijze erkend dat hij op de hoogte was van de drugs.
2.4.7.
Niet is gebleken dat verzoeker een bijzondere binding met de woning heeft. Verzoeker heeft gesteld dat hij een vaste thuisbasis nodig heeft om zijn werk te behouden en de progressie die hij heeft geboekt in het traject bij de reclassering voort te kunnen zetten. Alhoewel de burgemeester kan indenken dat het vanuit oogpunt van verzoeker gewenst is dat hij een vaste thuisbasis heeft, heeft hij de noodzaak daarvan niet aannemelijk gemaakt noch de bijzondere binding met zijn woning.
2.4.8.
WonenBreburg heeft niet expliciet aangegeven dat zij overgaat tot ontbinding van de huurovereenkomst en plaatsing van verzoeker op een zwarte lijst, maar dat ligt wel in de lijn der verwachting omdat WonenBreburg een ‘zero tolerance’ beleid voert waarbij bij het aantreffen van drugs in een woning onverkort wordt overgegaan tot ontbinding en plaatsing op een zwarte lijst. De burgemeester stelt dat deze omstandigheden zich niet zonder meer tegen sluiting verzetten, bijvoorbeeld niet als betrokkene een verwijt kan worden gemaakt of gelet op de ernst van de overtreding, zoals in dit geval. Daarnaast stelt de burgemeester dat er geen causaal verband bestaat tussen de sluiting en het ontbinden van de huurovereenkomst. Verzoeker had dit gevolg van zijn handelen bovendien kunnen voorzien, omdat het van algemene bekendheid is dat alle woningcorporaties al jarenlang een ‘zero tolerance’ beleid met betrekking tot drugs voeren.
2.4.9.
De burgemeester stelt verder dat verzoeker zelf verantwoordelijk is voor het vinden van vervangende woonruimte en dat hij geen afdwingbaar recht heeft op een andere, vervangende woning van de gemeente. De burgemeester acht van belang dat verzoeker alleen in de woning woont en dat door de sluiting geen onschuldige medebewoners worden getroffen. Met betrekking tot verzoekers stelling dat hij geen vervangende woonruimte kan vinden om de sluiting van een maand te overbruggen, wijst de burgemeester op het voornemen waarin expliciet is verzocht om een compleet beeld te geven van verzoekers persoonlijke situatie en zijn verhaal te onderbouwen met stukken. Verzoeker heeft echter geen inzicht gegeven in zijn financiën noch in zijn pogingen om vervangende woonruimte te vinden, bijvoorbeeld op een vakantiepark. Overigens kan verzoeker zich tot Traverse wenden. Verzoeker heeft niet met stukken onderbouwd dat hij daar niet terecht kan, al was het maar voor nachtopvang.
2.4.10.
De burgemeester acht sluiting voor de duur van één maand volledig gerechtvaardigd. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid is sprake van een ernstig feit. Bovendien bevindt verzoekers woning zich in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. Sluiting voor de duur van één maand is noodzakelijk om de rechtsorde te herstellen. De burgemeester stelt dat de belangen van het tegengaan van de handel in drugs, van handhaving van de openbare orde en aan de zichtbaarheid van de sluiting en het wegnemen van risico’s voor omwonenden, zwaarder wegen dan verzoekers belang.
2.5.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en hangende het bezwaar aan de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.6.
De burgemeester heeft de effectuering van het bestreden besluit opgeschort tot
3 dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Verzoek

3.1.
Verzoeker stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorlopige voorziening.
Verzoeker kan als zijn woning wordt gesloten bij niemand terecht, met uitzondering van een familielid in [plaats 2] . Verzoeker werkt fulltime (van 6.00 uur tot 15.00 uur) bij [bouwmarkt] in [plaats 3] ; hij is eindverantwoordelijk voor de webshop. Omdat verzoeker geen rijbewijs heeft wordt hij iedere dag door een collega opgehaald en weer thuis gebracht. In verband met de aanvangstijd van zijn werkzaamheden kan verzoeker, als hij in [plaats 2] verblijft, niet tijdig met het openbaar vervoer op zijn werk verschijnen. Verzoeker vreest daarom voor zijn baan. Hij werkt daar al 19 jaar en het is zijn enige houvast.
Daarnaast vreest verzoeker voor de behandeling en toezicht van de reclassering. Verzoeker doorloopt daar een traject om weerbaarder te worden. De afstand [plaats 2] – [plaats 1] zal funest zijn voor verdere begeleiding.
Tot slot is WonenBreburg een procedure gestart tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming.
Deze omstandigheden maken volgens verzoeker dat sprake is van onverwijlde spoed.
3.2.
Verzoeker betwist niet dat er verschillende soorten hard- en softdrugs in zijn woning zijn aangetroffen en dat de burgemeester bevoegd is om zijn woning te sluiten. Volgens verzoeker is sluiting echter niet evenredig omdat de noodzaak daarvoor ontbreekt en niet evenwichtig is.
3.3.
Sluiting van de woning is niet noodzakelijk om overtreding van de Opiumwet te beëindigen. Door strafrechtelijk optreden is de overtreding al 8 maanden geleden beëindigd.
3.4.
Verder stelt verzoeker dat er geen sprake was van feitelijke drugshandel vanuit zijn woning. Er zijn geen meldingen van overlast, verloedering of aanloop. De woning heeft alleen gediend als doorvoerstation en opslag en had niet tot doel om daar te handelen.
Er zijn door de politie geen transacties waargenomen. Uit de waarnemingen blijken slechts korte bezoekjes aan de woning van verzoeker.
3.5.
Verzoeker betwist dat hij voor december 2023 betrokken is geweest bij drugshandel. Dat blijkt niet uit de meldingen. De politie heeft een aantal malen naar aanleiding van meldingen onderzoek gedaan door een huisbezoek, maar toen is niet gebleken dat verzoeker zich met drugshandel inliet. Verzoeker is in 2014 en 2017 aangehouden maar beide zaken zijn, na onderzoek, geseponeerd.
3.6.
Met betrekking tot de aangetroffen contanten stelt verzoeker dat dat geld inkomen is van zijn werkzaamheden. Daarnaast heeft verzoeker veel kleingeld in verband met de spelletjes die hij met zijn vrienden speelt. Er lag ook contant geld in de woning omdat verzoeker een reis zou maken naar Suriname.
3.7.
Met betrekking tot de lege zakjes stelt verzoeker dat dit niet de lege zakjes zijn waarmee de drugs was verpakt. De drugs komen volledig verpakt bij verzoeker binnen. Verzoeker bewaarde de drugs alleen.
Verzoeker heeft zich gedwongen gevoeld om de drugs in zijn woning op te slaan. Een persoon genaamd ‘ [bijnaam] ’ heeft verzoeker geholpen door zijn ernstig zieke moeder in Suriname door te verwijzen naar de juiste specialisten en de kosten voor zijn rekening te nemen. Verzoeker voelde zich daardoor bij die persoon in het krijt staan.
3.8.
Volgens verzoeker is het effect van het signaal van sluiting door tijdsverloop geheel weg en heeft zelfs een negatief effect. Verzoeker is met de reclassering hard aan de slag om te werken aan zijn weerbaarheid om in de toekomst niet meer in soortgelijke situaties te belanden. Dit wordt doorbroken door de sluiting en de grote afstand tussen Amsterdam en zijn behandelaar. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verzoeker een verklaring van de reclassering overgelegd.
Het heeft zeven maanden geduurd voordat de burgemeester is overgegaan tot sluiting sinds de politie het onderzoek heeft afgerond. Van de burgemeester mag enige voortvarendheid worden verwacht en uitval van medewerkers komt voor zijn rekening en risico. Omdat er sprake is van fors tijdsverloop dient de doelmatigheid van de last in volle omvang te worden getoetst. De burgemeester stelt dat een zichtbare tijdelijke sluiting tot doel heeft om drugsgebruikers en criminelen duidelijk te maken dat er geen drugs meer in de woning aanwezig zijn en er niets meer te halen valt en om voor omwonenden het signaal af te geven dat er wordt opgetreden bij meldingen. Met sluiting wordt echter geen signaal afgegeven omdat verzoekers woning niet bekend stond als drugspand en er geen aanloop was.
3.9.
Verzoeker stelt dan ook dat er geen noodzaak was om zijn woning te sluiten en dat die sluiting onevenredig was. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter daarom het besluit tot sluiting van zijn woning te schorsen.

Juridisch kader

4.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.2.
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5.1.
Ter beoordeling ligt aan de voorzieningenrechter voor of de verwachting bestaat dat het besluit van de burgemeester, waarbij verzoekers woning gedurende één maand is gesloten, in bezwaar stand zal houden. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord kan er aanleiding zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5.2.
De burgemeester is overgegaan tot sluiting van verzoekers woning, omdat in die woning soft- en harddrugs zijn aangetroffen, waarvan aannemelijk is dat die voor de handel bestemd waren. De burgemeester stelt als gevolg daarvan bevoegd te zijn tot handhavend optreden en voorts dat hij in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
5.3.
Verzoeker betwist niet dat de burgemeester bevoegd is tot handhaving. Volgens verzoeker is sluiting echter onevenredig.
5.4.
Over de wijze waarop de burgemeester van de bevoegdheid tot sluiting gebruik maakt heeft hij de Beleidsregels vastgesteld.
In het beleid is bepaald dat bij een eerste overtreding van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning in eigendom van een woningcorporatie in een niet-zeer ernstig geval sluiting van één maand volgt.
Sluiting van verzoekers woning gedurende één maand is in beginsel conform het beleid.
5.5.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
In dit geval behelst de toets aan deze bepaling dat de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de sluiting van de woning worden beoordeeld. [1]
Noodzakelijkheid
5.6.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 2 februari 2022 [2] volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Bij de aanwezigheid van een aantal omstandigheden is de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, een recidivesituatie of de ligging van de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken.
5.6.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester sluiting van verzoekers woning noodzakelijk mogen achten.
Er zijn dusdanig grote hoeveelheden hard- en softdrugs in verzoekers woning aangetroffen dat daarvan kan worden aangenomen dat die drugs bestemd waren voor de handel. Daarnaast is een grote som contant geld, een grote hoeveelheid gripzakjes met cocaïne en een weegschaal gevonden. Deze attributen duiden eveneens op drugshandel. Verder is er blijkens de aanvullende Bestuurlijke rapportage waargenomen dat er aan verzoekers woning veel bezoeken plaatsvonden van 30 seconden tot 2 minuten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester zulke contacten kenmerkend kunnen achten voor drugshandel. Voorts is er in juli 2020 een tip geweest dat er mogelijk werd gedeald vanuit verzoekers woning en is er in november 2021 door een buurtbewoner verklaard dat er vanuit verzoekers woning werd gedeald in harddrugs. De buurtbewoner had hiervan in verband met aanloop last van. Dat er geen sprake was van feitelijke handel, loop en overlast en dat verzoekers woning niet als drugspand bekend stond, zoals door verzoeker aangevoerd, volgt de voorzieningenrechter dan ook niet. Tot slot heeft de burgemeester bij de noodzaak tot sluiting kunnen betrekken dat verzoekers woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk ligt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt met een
zichtbaresluiting bekendheid van de woning als drugspand weggenomen en de loop eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken en drugshandel wordt tegengegaan, verdere overtreding in of vanuit de woning wordt voorkomen, de rust rondom de woning wordt hersteld en risico’s voor omwonenden wordt weggenomen. Dit doel kan alleen met sluiting worden bereikt.
Dat door strafrechtelijk optreden de overtreding van de Opiumwet reeds is beëindigd betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat met een
zichtbaresluiting niet meer een signaal kan worden afgegeven en voormeld doel niet meer kan worden bereikt.
5.6.4.
Met betrekking tot het tijdsverloop overweegt de voorzieningenrechter als volgt:
De AbRS heeft in de uitspraak van 8 december 20214 [3] overwogen dat tijdsverloop ertoe kan leiden dat sluiting van een pand op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet redelijkerwijs niet meer zal bijdragen aan het bereiken van de doelen die met een dergelijke sluiting worden gediend. Als een burgemeester een pand nog niet feitelijk heeft gesloten en daar nog wel toe wil overgaan, moet hij daarom opnieuw een beoordeling maken van de noodzaak van het alsnog sluiten als meer dan één jaar is verstreken sinds de datum dat de sluiting volgens het bestuursdwangbesluit in zou zijn gegaan.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester kunnen stellen dat het tijdsverloop in dit geval niet maakt dat geen noodzaak meer bestond om tot sluiting van verzoeksters woning over te gaan. Na de doorzoeking op 30 januari 2024 heeft de burgemeester op 5 februari 2024 van de politie een bestuurlijke rapportage ontvangen. Tussen het moment van ontvangst van de bestuurlijke rapportage en het besluit tot sluiting van de woning van 21 augustus 2024 liggen ongeveer 6,5 maanden. De voorzieningen-rechter acht dit tijdsverloop behoorlijk (lang), maar ook weer niet zodanig dat als gevolg daarvan met sluiting geen doel meer zou worden gediend.
Evenwichtigheid
5.7.1.
Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft mogen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate waarin de drugshandel aan de bewoner kan worden verweten, een bijzondere binding met de woning en de mogelijkheid om weer van de woning gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
5.7.2.
Betrokkene kan geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning.
Verzoeker erkent dat hij op de hoogte was van de drugs. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester dan ook terecht gesteld is er ten aanzien van verzoeker dan ook geen sprake van een situatie waarin verwijtbaarheid ontbreekt.
5.7.3.
Het gedwongen moeten verlaten van de woning en het moeten zoeken naar vervangende woonruimte, leidt in dit geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet tot het oordeel dat de sluiting onevenredig is. Inherent aan de sluiting van de woning is dat verzoeker de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als verzoeker een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat door sluiting verzoekers behandeling bij de reclassering in het gedrag komt, heeft hij een verklaring van reclasseringswerker [naam 2] van 11 juli 2024 overgelegd.
De burgemeester heeft gesteld dat hiermee – alhoewel hij zich kan indenken dat verzoeker het gewenst vindt dat hij een vaste thuisbasis heeft – de noodzaak van behoud van zijn woning niet aannemelijk gemaakt noch de bijzondere binding met die woning.
De voorzieningenrechter volgt de burgemeester hierin. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat de burgemeester er terecht op heeft gewezen dat verzoeker, voor een maand, eventueel een andere woning kan huren, bijvoorbeeld op een vakantiepark, en dat niet is gebleken dat verzoeker niet bij Traverse terecht kan. Verzoeker heeft niet expliciet gesteld dat hij om financiële redenen geen andere woning kan huren. In ieder geval heeft hij dat niet met financiële gegevens onderbouwd.
Hoewel het voor verzoeker ingrijpend is dat hij door een mogelijke ontbinding van de huurovereenkomst de huurwoning kwijt zal raken, zijn de nadelige gevolgen van de sluiting naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
5.8.
De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat er een bevoegdheid is tot sluiting van verzoekers woning. De burgemeester heeft van die bevoegdheid in redelijkheid gebruik kunnen maken. De voorzieningenrechter acht sluiting van verzoekers woning voor één maand niet onevenredig; het is een noodzakelijk en evenwichtig middel. De verwachting bestaat dan ook dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. Er is daarom geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Als gevolg hiervan heeft verzoeker geen recht op vergoeding van het griffierecht of proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 21 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: Juridisch kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 5:1
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Opiumwet
Artikel 2
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Artikel 3
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Cocaïne staat vermeld op lijst I en hennep en hasjiesj op lijst II.
Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet
In deze beleidsregels wordt onder drugshandel verstaan: een middel als bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Wanneer er sprake is van een handelshoeveelheid drugs is de burgemeester in beginsel bevoegd om van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet gebruik te maken.
  • In geval van een hoeveelheid van > 5 hennepplanten/-stekken wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt. Er is in dat geval geen sprake van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. Een hoeveelheid van > 30 gram hennep of hasjiesj brengt het risico van overdraagbaarheid met zich mee. Vanaf 30 gram hennep/hasjiesj is er sprake van een handelshoeveelheid drugs.
  • In geval van paddo's dient bij het bepalen of sprake is van een handelshoeveelheid een onderscheid te worden gemaakt in verse paddo's en gedroogde paddo's. Onder een handelshoeveelheid wordt doorgaans verstaan > 0,5 gram gedroogde paddo's en > 5 gram verse paddo's.
  • In geval van qat wordt uitgegaan van het gezamenlijk gewicht van de stengel en blaadjes, omdat beiden kunnen worden gekauwd. Onder een handelshoeveelheid wordt doorgaans verstaan > 1 bundel (200 gram) qat.
  • In geval van harddrugs wordt 1 tablet c.q. 1 pil c.q. 1 ampul c.q. 1 gemiddelde consumptie-eenheid gelijkgesteld met 0,5 gram.
  • Voor GHB geldt 5 ml als gemiddelde consumptie-eenheid. Een hoeveelheid van > 0,5 gram/ > 5 ml harddrugs brengt het risico van overdraagbaarheid met zich mee.
De voornoemde hoeveelheden worden in deze beleidsregel in ieder geval beschouwd als een handelshoeveelheid drugs, bedoeld voor het verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn in de zin van artikel 13b van de Opiumwet. Deze opsomming is niet limitatief.
Van een zichtbare tijdelijke sluiting gaat een sterke signaalfunctie uit die naast een preventieve werking (anderen afschrikken en het voorkomen van herhaling) ook de aantrekkingskracht op andere criminele activiteiten tegengaat. Aan drugscriminelen wordt immers het signaal afgegeven dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen en lokalen. Daarnaast wordt voor drugsgebruikers en -criminelen, duidelijk dat de woning of het lokaal leeg staat en er dus niets meer te halen valt. Daardoor wordt de rust rondom de woning of het lokaal voor de omgeving hersteld en worden de risico's voor omwonenden en/of gebruikers van omliggende lokalen weggenomen (zij hebben namelijk recht op een veilige woon- en leefomgeving). Aan buurtbewoners en/of gebruikers van omliggende lokalen wordt gelijktijdig het signaal afgegeven dat de overheid serieus omgaat met hun meldingen en hierop acteert, waardoor het vertrouwen en de meldingsbereidheid toenemen.
Een zichtbare tijdelijke sluiting heeft dus tot doel drugshandel tegen te gaan, verdere overtredingen in de woning of het lokaal te voorkomen, de bekendheid van de woning of het lokaal in kringen van handelaren en gebruikers van verdovende middelen definitief te doorbreken, risico's voor omwonenden en/of gebruikers van omliggende lokalen weg te nemen en een signaal te geven aan drugscriminelen en buurtbewoners en/of gebruikers van omliggende lokalen dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit.
Woningen en/of bij woningen behorende erven worden gesloten in de volgende gevallen:
In een woning (en/of op bijbehorende erven) harddrugs worden aangetroffen met een handelshoeveelheid van > 0,5 gram.
1ste constatering: 3 maanden sluiting
2de constatering: 6 maanden sluiting
3de constatering: 12 maanden sluiting
4de constatering: 24 maanden sluiting
5de constatering: sluiting voor onbepaalde tijd
Indien in woningen of op bij woningen behorende erven in eigendom van een woningcorporatie drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs), met een handelshoeveelheid van > 0,5 gram, is sprake van een ernstig geval en volgt bij een 1ste constatering een sluiting van 1 maand.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraken van de AbRS van 7 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2614), van 21 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:715) en van 8 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4117)
2.ECLI:NL:RVS:2022:285 en de uitspraak van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1913)
3.ECLI:NL:RVS:2021:2756 en bijvoorbeeld de uitspraken van de AbRS van 31 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:374) en van 4 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3705)